Inloggen

Beugel
havo 2025, 2e tijdvak, opgave 6




Vraag 22

  • Zie figuur hieronder. De spankrachten lopen schuin ten opzichte van Ftand en kunnen we ontbinden. Elke spankracht draagt voor de helft bij aan Ftand en levert dus 6,5 N in verticale richting. Als we Fspan op de juiste lengte tekenen waarbij de verticale component gelijk maken aan de helft van Ftand en de lengte opmeten en omrekenen komen we op een Fspan van 28 N.
  • Als de tand naar binnen beweegt wordt de hoek tussen Fspan en Ftand groter en wordt de verticale component van Fspan kleiner. Ftand wordt hierdoor dus kleiner.


Vraag 23

  • Zie figuur hieronder rechts. Op het originele examen is de figuur op ware grootte afgedrukt. De arm is de kortste afstand tussen het draaipunt D en de werklijn van de kracht. Als we deze afstand opmeten op de bijlage van het originele examen meten we een arm van 2,1 cm.
  • Er geldt momentenevenwicht. Dit betekent dat het totale moment linksom gelijk is aan het totale moment rechtsom. Er geldt dus

    Fkaak·rkaak = Felastiek·relastiek

    Het moment geleverd door de kaak is gelijk aan 37·10-3 Nm. Voor de benodigde kracht vinden we dan

    37·103 = Felastiek·relastiek

    Felastiek = 37·10-3 / 0,021 = 1,7619 N

    Afgerond is dit een kracht van 1,8 N. Het beste kan dus voor elastiekje 4 gekozen worden.


Vraag 24

De mond gaat bij de kiezen minder ver open dan bij de voortanden.

Om bij de kiezen een even grote kracht uit te oefenen als bij de voortanden, moet bij de kiezen dus gekozen worden voor een elastiek met een grotere veerconstante dan bij de voortanden. Een grotere veerconstante zorgt namelijk bij een kleinere uitrekking (u) voor dezelfde kracht.

Een grotere veerconstante betekent een steiler lopende F,u-grafiek. Bij de kiezen moet elastiekje I worden gebruikt.














beugel-1



Vraag over "Beugel"?


    Hou mijn naam verborgen

Eerder gestelde vragen | Beugel

Over "Beugel" zijn nog geen vragen gesteld.