Vraag 13
- De geluidssnelheid vind je in BINAS tabel 15A). Bij een normale buitentemperatuur vind je een snelheid van 350 ms-1. De lichtsnelheid vind je in BINAS tabel 7: 2,9979·108 ms-1. Licht is dus bijna een miljoen (!!!) keer sneller dan geluid. De lichtflits zie je dus vrijwel direct terwijl geluid een tijdje nodig heeft
- Voor de tijd die geluid over één kilometer doet vind je t = 1000 m / 350 ms-1 ≈ 3 seconden. De vuistregel klopt dus redelijk.
Vraag 14
Voor het elektrisch vermogen geldt (zie BINAS tabel 35-D1) P = U·I. Als je de gegevens uit de vraag invult vind je
P = 6,0·10
6 · 30·10
3 = 1,8·10
11 W
Vermogen is de hoeveelheid elektrische energie per seconde. De totale energie in 50 μs kun je uitrekenen met E = P·t
E = 1,8·10
11 · 50·10
-6 = 9,0·10
6 J
Om dit te vergelijken met een kubieke meter aardgas moeten we de
stookwaarde van aardgas weten. Dit is namelijk gelijk aan de energie die vrijkomt bij de verbranding van 1 m
3. In BINAS tabel 28B vinden we voor (Gronings) aardgas een stookwaarde van 32·10
6 Jm
-3. De energie die bij de bliksemflits vrijkomt is dus inderdaad minder dan de energie die vrijkomt bij de verbranding van 1 kubieke meter aardgas.
Vraag 15
De weerstand van een draad wordt, behalve door de lengte en de dikte, ook bepaald door de
soortelijke weerstand van het materiaal waarvan de draad gemaakt is. Aan de formule ρ = R·A/L (BINAS tabel 35-D1) kun je zien dat de weerstand (R) recht evenredig is met de soortelijke weerstand (ρ). In BINAS tabel 8 vind je de soortelijke weerstand van koper en aluminium:
ρ
koper = 17·10
-9 Ωm
ρ
aluminium = 27·10
-9 Ωm
Een aluminiumdraad heeft dus een grotere weerstand dan een koperen draad. Volgens de
wet van Ohm (U = I·R) betekent dit dat bij gelijk stroomsterkte (I) de spanning over de draad (U) groter zal zijn bij een aluminiumdraad. Het vermogen (P = U·I) aan elektrische energie wat omgezet wordt in warmte zal in de aluminiumdraad dus ook groter zijn dan in een koperdraad. Per seconde zal er dus in de aluminiumdraad meer warmte worden ontwikkeld tijdens een blikseminslag.
Vraag 16
De gegevens van verschillende radioactieve stoffen vind je in BINAS tabel 25 (atoomnummers van radium en kobalt zijn 88 en 27 respectievelijk).
Ra-226: een
halveringstijd van 1600 jaar en α + γ als stralingssoort.
Co-60: een halveringstijd van 5,27 jaar en β
- + γ als stralingssoort.
Omdat de straling gebruikt wordt om de lucht te ioniseren kun je het best de stralingsoort nemen met het hoogste
ioniserende vermogen. Dit is α-straling en Ra-266 is daarom beter. Daarnaast is het van belang dat de stralingsbron zijn
activiteit blijft behouden. Bij Co-60 halveert de activiteit elke 5,27 jaar. Je zou de bron dus redelijk snel moeten vervangen. Bij Ra-266 speelt dit probleem, door de lange halveringstijd, niet.
Vraag 17
In BINAs tabel 25 vindt je dat americium-241 (atoomnummer 95) vervalt via α-verval (met daarbij γ-straling). De vervalvergelijking wordt dus
24195Am →
23793Np +
42α (+
00γ)
Vraag 18
In BINAS tabel 27-D2 vind je de
effectieve lichaamsdosis die je jaarlijks mag ontvangen volgens de stralingsbeschermingsnormen. Hier kun je lezen dat iemand vanaf 18 jaar beroepshalve maximaal een effectieve lichaamsdosis van 20 mSv per jaar mag ontvangen. Per verwijderde bliksemafleider ontvangt de monteur een dosisequivalent van 70 μSv. Om precies op de norm te zitten zou een monteur dus
20·10
-3 / 70·10
-6 = 285,714
keer een bliksemafleider moeten verwijderen. Om de norm niet te overschrijden zou de monteur dus maximaal 285 keer een radioactieve bloksemafleider mogen verwijderen.