Vraag 10
(Zie afbeelding hieronder) De spierkracht levert een
moment (draaikracht) linksom en de remkracht F een moment rechtsom. Volgens de
hefboomwet geldt dan
F
spier·r
spier = F
rem·r
remVoor de spierkracht volgt hieruit
F
spier = F
rem · (r
rem/r
spier)
Uit opmeten blijkt dat de arm van spierkracht 5 keer zo groot als die van de remkracht. Dit betekent dat r
rem/r
spier = 1/5 = 0,2. Voor de benodigde spierkracht vinden we dan
F
spier = 3,5·10
3 · 0,2 = 7,0·10
2 N
Vraag 11
In het spanning-rekdiagram (figuur 5) is af te lezen dat de kabel breekt bij een
mechanische spanning van 410·10
6 Nm
-2. Uit P = F/A volgt dan voor het oppervlak van de doorsnede
A = F/P = 3,5·10
3 / 410·10
6 = 8,5366·10
-6 m
2Voor de straal vinden we dan met A=πr
2r = √(8,5366·10
-6/π)
r = 1,6484·10
-3 m
De diameter is het dubbele hiervan, afgerond 3,3 mm.
Vraag 12
Afgelegde afstand kun je uit het v,t-diagram bepalen met de
oppervlaktemethode: de afstand is gelijk aan het oppervlak tussen de grafiek en de x-as (v=0). Dit kan door eerst de afstand die bij één hokje hoort te bepalen en daarna het aantal hokjes onder de grafiek te tellen.
Vraag 13
Zowel de begin- als de eindsnelheid is 0 ms
-1. Dit betekent dat de
kinetische energie netto niet is toe- of afgenomen tijdens de afdaling. De zwaarte-energie is wel afgenomen. Hiervoor geldt
ΔE
z = m·g·h
ΔE
z = 3,0·10
3 · 9,81 · 370 = 1,0889·10
6 J
Deze energie is in de loop van de afdeling omgezet in warmte. De hoeveel warmte is gelijk aan de negatieve
arbeid van de remkracht. Met W = F·s vinden we dan voor de gemiddelde remkracht
F = 1,0889·10
6 / 4,3·10
3 =2532,35 N
Afgerond is dit een gemiddelde remkracht van 2,5·10
3 N.
Vraag 14
In de grafiek (figuur 6) lezen we af dat tussen 550 s en 570 s de snelheid afneemt van 9,2 ms
-1 naar 0 ms
-1. Voor de (negatieve)
versnelling vinden we dan
a = Δv/Δt = 9,2/20 = 0,46 ms
-2Uit de
tweede wet van Newton (F=m·a) volgt dan
F = 3,0·10
3 · 0,46 = 1380 N
Afgerond is dit een gemiddelde remkracht van 1,4·10
3 N.
Vraag 15
- Met de soortelijke warmte van ijzer (Binas tabel 8 : 0,46·103 J/K·kg) en Q = c·m·ΔT berekenen de de hoeveelheid warmte.
Q = 0,46·103 · 5,2 · (175 - 120)
Q = 131560 J
Deze warmte werd ontwikkeld van 450 tot 545 s. Dit zijn 95 s. Met P = E/t vinden we dan
131560 / 95 = 1,3848·103 J/s
Afgerond is dit een vermogen van 1,4·103 W. - De opgewarmde remtrommels geven ook warmte af aan de omgeving en koelen daardoor af. Er is dus meer warmte opgenomen dan uit de temperatuur blijkt.