Vraag 6
Het totale vermogen van de twee pompen samen is 2·500 = 1000 kW. Voor het
elektrische vermogen geldt de formule P = U·I (zie BINAS tabel 35-D1). Bij een spanning van 2400 V vinden we voor de totale stroomsterkte naar de pompen
I = P/U = 1000·10
3 / 2400 = 4,1667·10
2 A
Afgerond op drie cijfers is dit 417 A.
Vraag 7
Per seconde spuit er 450 liter water uit de fontein met een snelheid van 200 km h
-1. Met een
dichtheid van 1,00 kg L
-1 betekent dit dat per seconde een watermassa van 450 kg een snelheid van 200/3,6 = 55,5556 ms
-1 krijgt. Met E
k = ½·m·v
2 kunnen we de
kinetische energie berekenen
E
k = ½ · 450 · (55,5556)
2 = 6,9445·10
5 J
Dit betekent dat het geleverde vermogen gelijk is aan 6,9445·10
5 W (vermogen is immers de energie die per seconde geleverd wordt). Het elektrische vermogen dat de twee pompen samen verbruiken is 1000 kW = 1,000·10
6 W. Het
rendement (η) is gelijk aan het percentage van dit vermogen wat omgezet wordt in nuttig vermogen (in dit geval het geven van snelheid aan het water). Met η = P
nutting / P
totaal vinden we dan
η = 6,9445·10
5 / 1,000·10
6 = 0,69445
Afgerond is dit een rendement van 69,4%.
Vraag 8
Op zijn hoogste punt is de snelheid van het water 0 ms
-1. Alle kinetische energie die het water had toen het naar boven werd gespoten is dan omgezet in
zwaarte-energie. Als we aannemen dat er geen energie verloren gaat door wrijving of op een andere manier geldt dus E
z,hoogstepunt = E
k,laagste punt en dus
½·m·v
2 = m·g·h
Als we beide kanten delen door m valt de massa weg. Voor de hoogte (h) vinden we dan door beide kanten te delen door g
h = ½·v
2 / g
Invullen van v = 55,5556 ms
-1 en g = 9,81 ms
-2 geeft een hoogte van h = 157,31 m. Dit betekent dat de in de vraag genoemde beginsnelheid hoog genoeg is om de hoogte van 140 m te bereiken.
Vraag 9
De snelheid kunnen we uit een plaats-tijd-diagram halen door het tekenen van een
raaklijn. Zie afbeelding hieronder: Op het moment dat de waterdruppel het wateroppervlak raakt op t=14 s vinden we een snelheid van 19 ms
-1.
Vraag 10
Zodra de druppel los is van de spuitmond van de fontein is werken er op de druppel twee
krachten:
- Zwaartekracht (Fz). Deze is afhankelijk van de massa en altijd naar beneden gericht. Omdat de massa niet verandert, verandert de zwaartekracht ook niet en zal deze gedurende het hele traject dezelfde grootte en richting houden.
- Wrijvingskracht (Fw). Deze is kwa grootte afhankelijk van de snelheid en kwa richting altijd tegengesteld aan de bewegingsrichting. Als de druppel omhoog beweegt is de wrijvingskracht dus omlaag gericht en als de druppel omlaag beweegt is de wrijvingskracht omhoog gericht. Op het moment dat de druppel helemaal boven héél even stil staat is de wrijvingskracht eventjes 0 N.
De grootste kracht omlaag wordt uitgeoefent in punt A. Hier wijzen F
z en F
w namelijk allebei naar beneden en F
w is vrij groot omdat de snelheid van de druppel groot is. Op punt B is er eventjes geen F
w omdat de snelheid hier 0 ms
-1 is. Er is alleen maar F
z. Op punt C werkt F
w naar boven en dus tegen F
z in. De twee krachten heffen elkaar hier op zodat de resulterende kracht hier 0 N is. Dit is ook te zien aan de snelheid. In punt C is de snelheid constant (recht lijn in grafiek in figuur 2). Volgens de
eerste wet van Newton betekent een constante snelheid dat de totale kracht op een voorwerp 0 N is.