Vraag 20
Zie afbeelding hieronder. Met de
schakeling willen we de stroom en spanning van de geleidende klei meten. De stroommeter moet de stroom meten die door de geleidende klei loopt en zal dus
in serie met de klei moeten staan. De spanningsmeter moet de spanning meten en zal dus
parallel aan de klei moeten staan.
Vraag 21
Voor de
soortelijke weerstand geldt (Binas tabel 35-D1)
ρ = R·A/L
De weerstand (R) berekenen we met de wet van Ohm (R=U/I) en vinden dan
R = 12/0,186 = 64,5161 Ω
Oppervlak van de doorsnede (A) berekenen we met A = πr
2 (r is de halve diameter)
A= π·(½·0,04)
2 = 1,2566·10
-3 m
2Invullen in de formule voor ρ geeft
ρ = 64,5161 · 1,2566·10
-3 / 0,21
ρ = 0,3861 Ωm
Afgerond op één cijfer (vanwege de diameter) is dit een soortelijke weerstand van 0,4 Ωm.
Vraag 22
Het totale volume van de klei blijft gelijk. Als door het uitrollen de lengte (L) twee keer zo groot wordt, wordt de klei dus ook dunner en wordt tegelijkertijd A twee keer zo klein:
L → 2·L
A → ½·A
Als we de formule uit de vorige vraag omschrijven vinden we
R = ρ·L/ A
Voor de uitgerolde klei betekent dit
R = ρ·2·L/ (½·A)
R = 4·ρ·L/ A
De weerstand wordt door het uitrollen dus 4 keer zo groot.