Inloggen

G-krachtmetingen in een attractiepark
vwo 2014, 1e tijdvak, opgave 2

























Vraag over "G-krachtmetingen in een attractiepark"?


    Hou mijn naam verborgen

Eerder gestelde vragen | G-krachtmetingen in een attractiepark

Op vrijdag 12 mei 2023 om 13:37 is de volgende vraag gesteld
waarom is Ubc bij vraag 8, 3 volt en niet 9-3=6 volt?
ik dacht namelijk dat de Usensor bij de Rdruk hoorde

Erik van Munster reageerde op vrijdag 12 mei 2023 om 14:29
Ubc is wat ze in de opgave bedoelen met “de sensorspanning” (staat in de tekst).

Bij een massa van 50g is Fz gelijk aan 0,5 N. Als je dan de rechtergrafiek afleest vind je een sensorspanning en dus Ubc van 3,0 V


Op zaterdag 12 nov 2022 om 18:49 is de volgende vraag gesteld
Wat geldt er als de gondel op zijn hoogste punt zit?

Erik van Munster reageerde op zaterdag 12 nov 2022 om 19:01
Op zijn hoogste punt geldt ook dat de gondel een cirkelbeweging maakt en dat de resulterende kracht is aan de benodigde Fmpz. In dit geval zijn zowel Fz als Fn naar het middelpunt gericht en zijn opgeteld gelijk aan de middelpuntzoekende kracht. Bovenin geldt dus

Fres = Fmpz = Fn + Fz


Op woensdag 10 feb 2021 om 21:16 is de volgende vraag gesteld
waarom is bij vraag 11 Fn, Fz + Fmpz?

Erik van Munster reageerde op woensdag 10 feb 2021 om 22:15
De passagiers maken een cirkelbeweging. Bij een cirkelbeweging is de totale kracht niet 0 N. De resulterende kracht bij een cirkelbeweging wordt ook wel de Fmpz genoemd en moet naar het middelpunt van de draaibeweging gericht zijn.

Er zijn twee krachten (Fn en Fz) die samen als resulterende kracht Fmpz moeten opleveren. Fn is naar het middelpunt toe gericht maar is Fz is, als de gondel onderin is, de 'verkeerde kant' op gericht namelijk naar beneden. Er geldt dus

Fmpz = Fn - Fz

en daaruit volgt

Fn = Fmpz + Fmpz


Figen Ulusal vroeg op woensdag 10 feb 2021 om 19:45
de uitwerking van opdracht 7 klikt niet helemaal. kunt u het misschien uitleggen?

Erik van Munster reageerde op woensdag 10 feb 2021 om 22:07
Ik zal het op een andere manier proberen uit te leggen:

In de schakeling zie je dat Rdruk en R met elkaar in serie zitten aangesloten op een spanningbron met een vast constante spanning van 9,0 V. Omdat de weerstanden in serie staan verdeelt deze spanning zich over Rdruk en R. Bij weerstanden in serie geldt: Hoe groter de weerstand hoe groter de deelspanning. Het totaal blijft 9,0 V dit betekent dat als de ene deelspanning groter wordt de andere kleiner wordt.

Je ziet in figuur 3 dat als de kracht toeneemt dat de weerstand van de druksensor (Rdruk) afneemt. In figuur 4 zie je dat een toenemende kracht leidt tot een toenemende gemeten spanning. Uit figuur 3 en 4 volgt dus : kleinere Rdruk leidt tot een grotere spanning. Als de spanning over Rdruk gemeten zou worden zou juist moeten gelden dat een kleinere Rdruk een kleinere spanning zou moeten geven. Dit betekent dus dat de spanning niet gemeten wordt over Rdruk maar over R.


Op vrijdag 24 feb 2017 om 19:40 is de volgende vraag gesteld
Hoe komen ze er bij vraag 11 bij dat de sensorspanning in het laagste punt van de baan 5,1 V bedraagt? Waarom is dit niet het onderste dal, 2 V?

Erik van Munster reageerde op vrijdag 24 feb 2017 om 21:38
Op het laagste punt van de baan is de normaalkracht op de knikker het grootst. Deze is dan namelijk gelijk aan de Fz + Fmpz. Voor de sensor geldt: Hoe groter Fn op de knikker hoe groter de uitgangsspanning. Het laagste punt in de baan komt dus overeen met de hoogste sensorspanning. Vandaar .