Vraag 18
Zie afbeelding hieronder. Ten opzichte van het draaipunt (D) werken er twee krachten die met elkaar in evenwicht zijn. Dit betekent dat de
hefboomwet moet gelden en dat de momenten linksom en rechtsom gelijk aan elkaar moeten zijn. Voor een
moment (draaikracht) geldt M = F·r, met F de grootte van een kracht en r de arm. De arm van een kracht is de kortste afstand tussen de krachtlijn en het draaipunt, hieronder aangegeven in het groen. In deze situatie geldt dus
F
pees · r
Fpees = F
N · r
FNIn de tekening is duidelijk te zien dat de arm van de kracht die de pees uitoefent (r
Fpees) veel kleiner is dan de arm van de normaalkracht (r
FN). Dit betekent dan F
pees veel groter moet zijn dan F
N.
Vraag 19
Voor de
elasticiteitsmodulus of elasticiteit van een voorwerp geldt (zie BINAS tabel 35-A6)
E = σ/ε
In de vraag staat dat de
mechanische spanning (σ) gelijk is aan 27 Mpa en de
rek (ΔL/L
0) gelijk aan 0,025 (2,5%). Invullen geeft
E = 27·10
6 / 0,025 = 1,08·10
9 Pa
Afgerond is dit een elasticiteitsmodulus of elasticiteit van 1,1·10
9 Pa.
Vraag 20
Voor de
veerenergie geldt E
veer = ½Cu
2 (zie BINAS tabel 35 A-4). De veerenergie wordt dus groter naarmate de pees meer is uitgerekt. In figuur 1 is te zien dat als het been en de poot helemaal gestrekt zijn de pees op zijn kortst is. Als de kangoeroe op de grond staat wordt de pees uitgerekt en is de pees dus langer. Van foto 1 naar foto 2 is de poot ietsje minder gestrekt en neemt E
veer toe. Van foto 2 naar foto 3 is de buiging van de poot vrijwel hetzelfde. Vna foto 4 naar foto 5 gaat de poot van vrijwel helemaal gestrekt naar gebogen en neemt E
veer dus toe.
Voor de
zwaarte-energie geldt E
z = m·g·h en E
z is hier dus alleen afhankelijk van de hoogte (h) van het zwaartepunt van de kangoeroe boven de grond. Voor de verandering van E
z hoef je alleen te kijken naar de hoogte van zijn lijf t.o.v. de grond. Van foto 1 naar foto 2 neemt de hoogte toe en van foto 2 naar foto 3 ook. Van foto 4 naar foto 5 neemt de hoogte af.
Vraag 21
Foto 1: De kangoeroe zet zich hier af. Er moet dus een resulterende kracht naar boven werken en de normaalkracht (F
N) moet hier dus iets
groter zijn dan F
z.
Foto 3: De kangoeroe is hier op het hoogste punt van zijn sprong en dus los van de grond. Er werkt dus alleen zwaartekracht en de normaalkracht is hier 0 N. F
N is hier dus
kleiner dan F
z.
Foto 5: De kangoeroe landt hier op de grond na zijn sprong en is dus aan het afremmen. Er moet dus een resulterende kracht naar boven werken en de F
N zal hier dus
groter zijn dan F
z.
Vraag 22
De
arbeid die je moet leveren om iets uit te rekken is evenredig met het oppervlak onder een (F,u)-grafiek. De energie die vrijkomt als je het voorwerp weer laat ontspannen is ditzelfde oppervlak. In een ideale situatie is de arbeid precies even groot als de energie die er bij het ontspannen vrijkomt en zouden beide oppervlakken even groot moeten zijn. Dit is hier niet zo. Het oppervlak onder de grafiek is bij toenemende kracht (1) ietsje groter als bij het ontspannen (2). Er gaat dus kennelijk energie verloren aan warmte. In de grafiek is te zien dat het verschil in oppervlak niet heel erg groot is. Er gaat dus maar een klein beetje energie verloren. Het
rendement zal dus wel lager dan 100% zijn maar niet zo heel veel lager. Je spreekt dan van een
hoog rendement.