Inloggen

Lampjespracticum
vwo 2025, 2e tijdvak, opgave 1




Vraag 1

In figuur 1 (de U,I-grafiek) is te zien dat de grafiek steeds vlakker gaat lopen bij hogere spanning en dus dat de stroom steeds minder toeneemt. Als er minder stroom loopt betekent dit dat de weerstand groter wordt. R neemt dus toe bij hogere spanning. Dit is dus een PTC.

Vraag 2

De twee lampjes zijn identiek. Over elk van de lampjes staat dus een spanning van 5,0 V. In figuur 1 kunnen we aflezen dat er bij deze spanning een stroom loopt van 64 mA. Met de wet van Ohm vinden we dan voor de weerstand van een lampje

R = U/I = 5,0 / 64·10-3 = 78,128 Ω

De totale weerstand van de twee lampjes in serie is dan

R = R1 + R2 = 78,125 + 78,125 = 156,25 Ω

Afgerond is dit een weerstand van 1,6·102 Ω

Vraag 3

Zie afbeelding hieronder. Parallel aan L1 komt een weerstand. Eerder was al een spanningsmeter parallel aan L1 gezet. Om de totale stroomstertkte te meten moet ergens in de stroomkring een stroommeter worden opgenomen.

Vraag 4

  • Door het plaatsen van een weerstand R parallel aan L1 neemt de weerstand af. De totale weerstand van de hele schakeling wordt dus ook kleiner en de stroommeter zal dus een grotere stroomsterkte meten.
  • Door de toegenomen stroomsterkte zal ook door lampje L2 meer stroom lopen. L2 zal dus feller branden.
  • Omdat door L2 een grotere stroom loopt is ook de spanning over L2 hoger. Omdat de totale spanning zich verdeelt over L1+R en L2 zal de spanning over L1+R kleiner worden. Lampje L1 zal dus minder fel branden.













lampjespracticum-1



Vraag over "Lampjespracticum"?


    Hou mijn naam verborgen

Eerder gestelde vragen | Lampjespracticum

Over "Lampjespracticum" zijn nog geen vragen gesteld.