Vraag 13
In deze situatie zijn de
momenten met elkaar in evenwicht en geldt de
hefboomwet (zie BINAS tabel 35-A7). Er geldt dus
F
N·r
N = F
veer·r
veerVoor de kracht die de veer uitoefent vind je dan
F
veer = F
N · r
N/r
veerDe grootte van de normaalkracht is gelijk aan de helft van zwaartekracht (de persoon die springt staat op twee voeten). ½·65·9,81 = 318,825 N. In de afbeelding op de uitwerkbijlage (zie hieronder) kun je opmeten dat de
arm van de veerkracht (r
veer) 1,5 keer zo groot is als de arm van de normaalkracht (r
N). r
N/r
veer is dus gelijk aan 1 / 1,5 = 0,666667. Voor de veerkracht vind je dan
F
veer = 318,825 · 0,666667 = 212,550 N
Afgerond is dit een veerkracht van 2,1·10
2 N.
Vraag 14
Gevraagd wordt de afgelegde afstand vanaf het moment dat de powerskips geen contact meer met de grond maken tot het hoogste punt. De snelheid naar boven zal alleen toenemen zolang er een resulterende kracht naar boven op de springer werkt. Hiervoor moeten de powerskips contact maken met de grond. Het moment dat de powerstrips geen contact meer maken met de grond is er alleen nog zwaartekracht en zal de snelheid afnemen met een constante versnelling van -9,81 ms
-2. In de grafiek kun je zien dat dit vlak na t = 0,1 s is. Het moment dat de springer zijn hoogste punt bereikt is het moment dat de snelheid overgaat van positief (naar boven) naar negatief (naar beneden). Dit is het in de grafiek het moment dat de grafiek de x-as passeert op t = 0,58 s. Als je met de
oppervlakte- of hokjesmethode de afstand wil bepalen moet je dus het oppervlak onder de grafiek tussen t = 0,1 en 0,58 s bepalen. Dit komt overeen met
diagram A.
Vraag 15
De versnelling kun je uit een v,t- grafiek bepalen door het tekenen van een
raaklijn. Je vindt dan op t = 1,15 s een versnelling van a = 66,67 ms
-2 (zie afbeelding hieronder). Met de
2e wet van Newton (F = m·a) kun je vervolgens uitrekenen hoe groot de resulterende kracht is.
F
res = 65 · 66,67 = 4333,55 N
Afgerond is dit een resulterende kracht van 4,3·10
3 N.
Vraag 16
Wanneer je de eenheden van de in de opgave gegeven formule uitschrijft vind je
[J] = [N m
-1] [m]
2[J] = N m
In BINAS tabel 4 vind je dat de eenheid van energie (J) gelijk is aan N·m. De eenheden aan de linkerkant en de rechterkant van het is-teken zijn dus gelijk.
Vraag 17
De grootste snelheid die bereikt wordt bij de landing kun je aflezen uit de grafiek in figuur 4. Tijdens het landen is de snelheid naar beneden gericht en is v dus negatief. De grootste (negatieve) snelheid is -4,65 ms
-1. Voor de
kinetische energie geldt E
k = ½·m·v
2 (zie BINAS tabel 35-A4). De kinetische energie op dit moment is dus
E
k = ½ · 65 · 4,65
2 = 702,73125 J
Volgens de
wet van behoud van energie wordt deze energie in zijn geheel omgezet in veerenergie (zwaarte-energie tijdens het inveren mag je verwaarlozen). Op het moment dat de veer maximaal is uitgerekt geldt dus E
veer = 702,73125 J
Uit de in de vraag gegeven formule volgt
u = √
Eveer / ½C u = √
702,73125 / ½· 1,0·105 = 0,11855 m
Afgerond is dit een uitrekking van 12 cm.
Vraag 18
De man op de foto bevindt zich (ongeveer) 1,5 m boven de grond. Het verschil in
zwaarte-energie tussen deze hoogte en de grond is dan
E
z = m·g·Δh = 75 · 9,81 · 1,5 = 1103,6 J
Dit is minder dan de hoeveelheid veerenergie die maximaal in het systeem kan worden opgeslagen volgens de fabrikant (1800 J). Deze energie is dus niet nodig voor de sprong in de foto.