Vraag 1
Voor de gemiddelde snelheid geldt v
gem = Δx / Δt. Invullen van de in de opgave gegeven tijden geeft
v
gem,Schippers = 100 / 10,81 = 9,25069 m/s
v
gem,Wust = 100 / 10,87 = 9,19963 m/s
Voor het verschil vinden we dan
Δv = 9,25069 - 9,19963 = 0,051058 m/s
Bovenstaande snelheden moeten allebei worden afgerond op 3 significante cijfers. We hebben deze snelheden daarna van elkaar afgetrokken. Voor
afronden bij optellen en aftrekken kijken we naar het aantal cijfers achter de komma. Afgerond zijn de snelheden 9,25 en 9,20 m/s en hebben beide 2 cijfers achter de komma. We ronden het eindantwoord dus ook af op 2 cijfers achter de komma en dit wordt dus 0,05 m/s.
Vraag 2
De
versnelling kan uit een v,t-grafiek gehaald worden door het tekenen van een
raaklijn. We vinden dan (zie afbeelding hieronder)
a = Δv/Δt = 12/1,2 = 10 ms
-2Vraag 3
- In figuur 3 is af te lezen dat vanaf de start tot t = 6,0 s geldt dat
vSchippers > vWust
Schippers ligt dus voor en zolang de snelheid groter is neemt de afstand toe. Vanaf t = 6 s geldt
vWust > vSchippers
en neemt de afstand weer af. De afstand is dus maximaal op t = 6,0 s. - De afgelegde afstand kan uit een v,t-grafiek bepaald worden met de hokjes- (of oppervlakte-) methode: Voor ieder van beide sporter bepaal je het oppervlak tussen de grafiek en de x-as tussen t = 0 en 6 s. Het verschil in afstand is de afstand tussen beide sporters. Dit is ook gelijk aan het oppervlak tussen de twee grafieken (aangegeven in het geel in de afbeelding hieronder).
Vraag 4
Als het resulterend
vermogen negatief is betekent dit dat er meer energie verloren gaat aan wrijving dan dat er in gestopt wordt door de sporter. Resultaat hiervan is dat de kinetische energie afneemt en dus dat de snelheid afneemt. In figuur 3 is af te lezen dat vanaf t = 6,0 s de snelheid van Schippers inderdaad afneemt.
Vraag 5
Het resulterende vermogen wordt bepaald door het voortstuwend vermogen en het (negatieve) vermogen dat verloren gaat door wrijvingskrachten:
P
res = P
voortstuwend - P
wrijvingIn de vraag staat gegeven dat P
voortstuwend voor beide sportsters gelijk is. Een lagere P
res voor Schippers kan dus alleen komen doordat P
wrijving groter is. Hardlopen levert dus meer wrijvingskrachten op dan schaatsen.
Vraag 6
Vermogen is de arbeid per tijdeenheid (P = W/t). Voor de totale hoeveelheid resulterende arbeid geldt dus
W
res = P
res · t
Dit komt overeen met het oppervlak onder de grafieken in figuur 4. Te zien is dat voor Wüst het totale oppervlak onder de grafiek groter is dan voor Schippers. Wüst levert dus de grootste resulterende arbeid
De resulterende arbeid zorgt ervoor dat er energie bij komt. Deze energie gaat zitten in het toenemen van de
kinetische energie. Dit betekent dat de kinetische energie van Wüst groter moet zijn dan die van Schippers. In figuur 3 zien de dat de eindsnelheid van Wüst hoger is dan die van Schippers. Als we even aannemen dat de massa's van beide sportsters gelijk is betekent dit inderdaad een grotere kinetische energie.