Vraag 23
De
zwaarte-energie van het omhooggepompte water kun je bepalen met E
z = m·g·h (zie BINAS tabel 35-A4). De massa van het water (m) kun je uitrekenen m.b.v. de
dichtheid. In BINAS tabel 11 vind je ρ
water = 998,2 kgm
-3. Met ρ = m/V (BINAS tabel 35-C1) vind je voor de massa
m = ρ·V = 998,2 · 341 = 3,4039·10
5 kg
Het zwaartepunt van het omhooggepompte water bevindt zich op een hoogte van 4,5 m. Voor de zwaarte-energie vinden we dan
E
z = 3,4039·10
5 · 9,81 · 4,5 = 1,5026·10
7 J
Het
vermogen wat nodig is om deze energie te leveren in 136 s kun je berekenen met P = E/t (BINAS tabel 35-A4). Je vind dan
P = 1,5026·10
7 / 136 = 1,1049·10
5 W
Het rendement kun je vervolgens berekenen uit de verhouding tussen dit vermogen en het elektrische vermogen van de pomp. Hierbij geldt η = P
water / P
elektrisch,pomp en je vind
η = 1,1049·10
5 / 441·10
3 = 0,2505
Afgerond een rendement van 25%.
Vraag 24
Er werken twee krachten op de
zuigerstang: F
zuigerstang die de stang opzij duwt en de
zwaartekracht. Voor de krachten die op de zuigerstang werken geldt de
hefboomwet. Dit betekent dat de momenten van F
zuigerstang en F
z met elkaar in evenwicht zijn. Voor een
moment (draaikracht) geldt M = F·r, met F de grootte van een kracht en r de arm van een kracht. De arm is de afstand tussen het draaipunt (in dit geval het scharnier) en de krachtlijn. In deze situatie geldt dus
F
Z · r
Z = F
zuigerstand · r
zuigerstangHieruit volgt voor de grootte van F
zuigerstangF
zuigerstang = (r
Z/r
zuigerstang) · F
ZAls je in de afbeelding op de uitwerkbijlage de lengte van de armen opmeet (zie afbeelding hieronder) vind je dat r
zuigerstang 2 keer zo groot is als r
Z. Dit betekent dat r
Z/r
zuigerstang gelijk is aan ½. Uit de formule volgt dan dat F
zuigerstang de helft is van F
Z F
zuigerstang = ½ · 70 · 9,81 = 3,4335·10
2 N
Afgerond is dit 3,4·10
2 N.
Vraag 25
Uin de opgave staat de formule
v
2 = g·(d+A)
Omdat v en g allebei constant zijn volgt hieruit dat (d+A) constant is. Dit betekent dat als d groter wordt, A kleiner moet worden en andersom. Als het zwembad ondieper en d kleiner wordt wordt de amplitude A van de golf dus groter.
Vraag 26
De maximale amplitude die bij een bepaalde diepte mogelijk is is 0,78·d. Bij een diepte van 4,0 m betekent dit een amplitude van 0,78·4,0 = 3,12 m. Invullen in de formule van d = 4,0 m, A = 3,12 m en g = 9,81 ms
-2 geeft
v
2 = 9,81 · (4,0 + 3,12) = 69,8472
v = √(69,8472) = 8,3575 ms
-1Afgerond is dit 8,4 ms
-1.
Vraag 27
In de afbeelding op de uitwerkbijlage is af te lezen dat de top van de golf horizontaal een afstand van 25 tegeltjes aflegt in 1,22 s. Met behulp van de breedte per tegeltje (40 cm) kun je berekenen dat dit een afstand van 25·0,40 = 10 m is. Voor de snelheid volgt dan met v = s/t
v = 10 m / 1,22 s = 8,1967 ms
-1Afgerond is dit een snelheid van 8,2 ms
-1De afstand van de top van de soliton tot het wateroppervlak is (verticaal) 14 tegeltjes. Met behulp van de hoogte per tegeltje (20 cm) kun je berekenen dat dit een afstand van 14·0,20 = 2,8 m is. In het diepe gedeelte van het zwembad is d gelijk aan 4,0 m. Invullen in de formule van A = 2,8 m, d = 4,0 m en g = 9,81 ms
-2 geeft
v
2 = 9,81 · (2,8 + 4,0) = 66,708
v = √(66,708) = 8,1675 ms
-1Afgerond is dit dezelfde snelheid (8,2 ms
-1).