Inloggen

Wielrennen met een motor
havo 2022, 3e tijdvak, opgave 3




Vraag 13

De energie die nodig is voor het beklimmen van de Cauberg rekenen we uit met de formule voor de zwaarte-energie (Ez = m·g·h). We vinden dan

Ez = 80·64·9,81 = 50227 J

De tijd die nodig is om deze energie te leveren wordt bepaald door het vermogen. Zonder motor levert de wielrenner een vermogen van 400 W. Mét motor is dit vermogen 400 + 140 = 540 W. Uit P = E/t volgt voor de tijd t = E/P. We vinden dan

tzonder = 50227 / 400 = 125,56 s

tmet = 50227 / 400 = 93,01 s

Het gebruik van de motor scheelt dus 125,56 - 93,01 = 32,55 s. Afgerond 33 s.

Vraag 14

Een maximale massa van 0,80 kg betekent voor een NiCd-accu met een maximaal vermogen van 200 W per kilogram

Pmax= 0,80 · 48 = 160 W

In de opgave staat dat de motor een elektrisch vermogen van 200 W verbruikt. Een NiCd-batterij zou dit vermogen niet kunnen leveren.

Vraag 15

Volgens figuur 2 is de energiedichtheid van een Li-ion-accu 220 Wh·kg-1. Voor een accu van 0,80 betekent dit voor de energieinhoud

E = 0,80 · 220 = 176 Wh

Dit betekent dat de accu één uur lang een vermogen van 176 W kan leveren. Het vermogen dat de motor verbruikt is 200 W. De tijd die de acuu dit vermogen kan leveren is

176 / 200 = 0,88 uur

Dit is afgerond 53 minuten.

Vraag 16

Het aluminium rondom de motor heeft een volume van 48 cm3. De massa berekenen we met de dichtheid van aluminium (Binas tabel 8). We vinden dan met m = ρ·V

m = 2,70·103 · 48·10-6 = 0,1296 kg

De energie die nodig is om dit aluminium 2,0 °C op te warmen berekenen we met de soortelijk warmte van aluminium (zelfde tabel). We vinden dan met Q = c·m·ΔT

Q = 0,88·103 · 0,1296 · 2,0

Q = 228,096 J

Het vermogen van de motor dat niet omgezet wordt in mechanische arbeid is het gedeeltje dat verloren gaat en omgezet wordt in warmte. In figuur 1 zien we dat

Pwarmte = 2,0·102 - 1,4·102 = 0,6·102 W

(Dit getal heeft 1 significant cijfer vanwege de regels voor het afronden bij optellen en aftrekken.)

Voor de tijd die nodig om het aluminum op te warmen vinden we dan met t = Q/P

t = 228,096 / 0,6·102 = 3,8016 s

Afgerond op 1 significant cijfer (vanwege 0,6·102) is dit 4 s.

Vraag 17

Straling die bij voor ons normale temperaturen (kamertemperatuur, lichaamstemperatuur, buitentemperatuur) wordt uitgezonden is altijd infraroodstraling (antwoord A). De gebruikte camera is een infrarood-camera.

Vraag 18

Voor de ontvangen stralingsdosis per wedstrijddag vinden we met D = E/m

D = 0,72 J / 85 kg = 0,00847 Gy

Met een maximale jaardosis van 20 mGy zou betekenen dat het jaarlijks aantal toegestane dagen gelijk is aan

20·10-3 / 0,00847 = 2,36

Er mag dus door de medewerkers maximaal 2 wedstrijddagen per jaar gewerkt worden als ze zelf in de aanhanger met scanner zouden staan.

Vraag 19

De fiets is bestraald tijdens de scan. Er is immers geen radioactief materiaal dat in contact is geweest met de fiets.

Het aluminium van het frame heeft een grotere halveringsdikte dan het materiaal waarvan de ketting is gemaakt. Op te foto is immers te zien dat röntgenstraling makkelijker door aluminium gaat dan door de stalen ketting.

Een buis met motor zou donkerder op de foto te zien zijn geweest dan een buis zonder motor. Een motor absorbeert meer röntgenstraling dan de lucht die anders op deze plaats in de buis zou zitten en zou dus donkerder op de foto komen.








Vraag over "Wielrennen met een motor"?


    Hou mijn naam verborgen

Eerder gestelde vragen | Wielrennen met een motor

Op vrijdag 19 mei 2023 om 19:03 is de volgende vraag gesteld
Hoi, Kan je bij vraag 16 bij de laatste formule Q gelijkstelllen aan E en dan verder rekenen?

Erik van Munster reageerde op vrijdag 19 mei 2023 om 23:06
Ja eigenlijk is dat ook de bedoeling. Q (warmte) is ook gewoon een vorm van energie met dezelfde eenheid.

De waarde die je voor Q uitrekent kun je gewoon invullen als “E” in de formule P = E/t om t uit te rekenen.

T Theunissen reageerde op woensdag 24 mei 2023 om 13:01
Bedankt voor de reactie


Op dinsdag 2 mei 2023 om 16:35 is de volgende vraag gesteld
Hoi, ik snap niet waarom de significantie bij opgave 16 gebaseerd wordt op het vermogen van 0,6x10^2 en niet gewoon uit de gegevens die je hebt gekregen. Mvg Karsten

Erik van Munster reageerde op dinsdag 2 mei 2023 om 17:56
Die 0,6*10^2 komt niet uit de lucht vallen maar is óók gebaseerd op de cijfers die je hebt gekregen in de vraag. Doordat je deze gegevens van elkaar aftrekt verandert ineens de significatie van 2 cijfers naar 1 cijfer. Vanaf dan is dit bepalend voor de significantie in het eindantwoord vandaar dat je hier op 1 cijfer afrondt.

Normaal niet zo belangrijk maar bij deze opgave vragen ze juist specifiek om het juiste aantal significantie cijfers en moet je er even extra op letten.

Karsten Oldenmenger reageerde op dinsdag 2 mei 2023 om 20:06
Dankje!