Inloggen

Onderzoek naar metaalmoeheid
VWO 2016, quantum, opgave 3


Download hierboven de originele pdf van het examen waar deze opgave in staat en de bijbehorende uitwerkbijlage. "Onderzoek naar metaalmoeheid" is de 3e opgave in dit examen. Als je de opgave gemaakt hebt kun je jezelf nakijken met het correctievoorschrift. Hier vind je de goede antwoorden en de puntentelling.

Kom je er zelf niet uit? Dan kun je hieronder je vraag stellen.

Uitleg bij "Onderzoek naar metaalmoeheid"

Probeer altijd eerst zelf de opgave te maken en gebruik de uitleg alleen als je er zelf niet uitkomt. Als je ook na deze uitleg nog vragen hebt dan kun je deze helemaal onderaan deze pagina stellen.

Vraag 13

In BINAS (tabel 40A of 99) vind je dat het atoomnummer van natrium gelijk is aan 11. Als je hiermee natrium opzoekt in tabel 25 vind je dat Na-22 inderdaad vervalt onder het uitzenden van β+-straling met daarbij γ-straling. Een β+-deeltje of positron is een deeltje met dezelfde massa als een elektron maar met een positieve i.p.v. een negatieve lading. De notatie van een positron is dus 01e (01p of 0+1β mag ook) . Uitschrijven van de vervalvergelijking geeft dan

2211Na → ... + 01e + 00γ

Voor een kloppende vervalvergelijking moet op de plaats van de stippellijntjes een deeltje staan met massagetal 22 en ladingsgetal 10. Volgens BINAS (tabel 40A of 99) is dit neon (Ne). De vervalvergelijking wordt dan dus

2211Na → 2210Ne + 01e + 00γ

Vraag 14

Voor het verloop van de activiteit in de loop van de tijd geldt (zie BINAS tabel 35-E3)

A = A0 · ½t/t½

Als je hier een beginactiviteit (A0) van 1,1·106 Bq invult en een activiteit (A) van 0,17·106 Bq vind je

0,17·106 = 1,1·106 · ½t/t½

0,154545 = ½t/t½

Als je aan allebei de kanten de logaritme met grondtal ½ neemt krijg je

½log 0,154545 = t / t½

2,6939 = t / t½

t = 2,6939 · t½

Invullen van de halveringstijd van Na-22 (zie BINAS tabel 35) geeft

t = 2,6939 · 2,6 jaar = 7,004 jaar

Afgerond is er dus 7,0 jaar verstreken.

Vraag 15

Doordat de fotonen een verschillende energie hebben kunnen de fotonen afkomstig van het verval en de fotonen afkomstig van de annihilatie van elkaar onderscheiden worden. Door precies de aankomsttijd van elk foton te meten kan worden nagegaan welke fotonen bij elkaar horen: Het 'vervalfoton' moet altijd iets eerder komen dan het bijbehorende 'annihilatiefoton'.

Vraag 16

De golflengte van de positronen kun je berekenen met de formule van de Broglie (λ = h/p). Hiervoor moet je eerst de impuls (p) weten. De impuls is gelijk aan m·v. De massa (m) weten we (zelfde als de massa van een elektron) maar de snelheid (v) nog niet. We berekenen dus eerst de snelheid van de positronen. Uit de kinetische energie van de positronen kan de snelheid berekend worden. Uit de formule voor kinetische energie (Ek = ½mv2, zie BINAS tabel 35-A4) volgt

v = √(Ek / ½m)

Omrekenen van de kinetische energie van eV naar Joule (zie BINAS tabel 5) geeft Ek = 1,6022·10-19 · 0,040 = 6,4088·10-21 J. De massa van het positron is gelijk aan de massa van een elektron (zie BINAS tabel 7). Invullen geeft

v = √ (6,4088·10-21 / ½ · 9,1094·10-31) = 1,1862·105 ms-1

Voor de impuls (p = m·v) van de positronen vinden we dan

p = 9,1094·10-31 · 1,1862·105 = 1,0806·10-25 kg·m·s-1

Invullen in de formule van de Broglie geeft dan voor de golflengte

λ = h/p = 6,6261·10-34 / 1,0806·10-25 = 6,1319·10-9 m

Afgerond is dit een golflengte van 6,1 nm. Uitgedrukt in roosterafstanden komt dit overeen met 6,1319 / 0,41 = 14,9558. Afgerond is de brogliegolflengte van de positronen dus gelijk aan 15 roosterafstanden.

Vraag 17

De atomen waartussen de elektronen en de positronen zich moeten bewegen zijn positief geladen. Elektronen (negatief geladen) zullen dus door de atomen aangetrokken worden, weg van het gat. Positronen (positief geladen) zullen juist door de atomen afgestoten worden en zich dus eerder in de gaten bevinden. De waarschijnlijkheid (W) in figuur 3 geeft de kans aan om een deeltje aan te treffen. W moet bij elektronen in het gat (bij afstand d=0) klein zijn en buiten het gat (bij hogere d) hoog zijn. Dit komt overeen met de getrokken lijn. W moet bij positronen in het gat (bij d=0) juist hoog zijn en daarbuiten klein. Dit komt overeen met de gestippelde lijn.

Vraag 18

Zodra een positron een elektron tegenkomt zullen beide annihileren. De levensduur van een positron wordt dus bepaald door hoe groot de kans is om een elektron tegen te komen. In figuur 4 kun je de kans dat een elektron zich op een bepaalde plaats bevinden aflezen. Een hoge waarde betekent een grote kans om het deeltje op die plaats aan te treffen. De grootste kans op ontmoeting tussen positron en elektron bestaan dus als de e- grafiek de e+ grafiek hoog zijn. Voor een zo groot mogelijke annihilatiekans moet de overlap (blauwe gedeelte in afbeelding hieronder) van de e--grafiek en de e+ zo groot mogelijk zijn. Dit is het geval in de bovenste grafiek (klein gat). Bij een klein gat is de levensduur dus het kortst en bij een groter gat neemt de levensduur toe.


onderzoeknaarmetaalmoeheidnina-1

Vraag over "Onderzoek naar metaalmoeheid"?


    Hou mijn naam verborgen

Eerder gestelde vragen | Onderzoek naar metaalmoeheid

Op donderdag 21 mrt 2019 om 19:21 is de volgende vraag gesteld
Door precies de aankomsttijd van elk foton te meten kan worden nagegaan welke fotonen bij elkaar horen: Het 'vervalfoton' moet altijd iets eerder komen dan het bijbehorende 'annihilatiefoton'.

Bovenstaande begrijp ik ook niet wat bij vraag 15 staat uitgelegd. Ik kan mij er geen beeld bij voorstellen.

Erik van Munster reageerde op donderdag 21 mrt 2019 om 19:48
Bij het verval van Na-22 komt een gammafoton vrij wat gemeten kan worden (het “vervalfoton”). Maar er komt óók een positron vrij. Dit positron annihileert zodra het een elektron tegenkomt. Hierbij worden wéér gammafotonen uitgezonden die ook gedetecteerd kunnen worden (“annihilatiefotonen”). Een annihilatiefoton zal dus altijd gemeten worden vlak na het vervalfoton. Als je twee gammafotonen vlak na elkaar meet weet je dus dat ze bij elkaar horen.

Op zaterdag 23 mrt 2019 om 13:38 is de volgende reactie gegeven
Waarom komt een gammafoton altijd eerder dan het bijbehorende annihilatiefoton? Is het omdat de gammafoton niet met zijn antideeltje annihileert en dus vrij rond golft als het ware?

Erik van Munster reageerde op zaterdag 23 mrt 2019 om 17:29
Ja klop. alleen het positron wat ontstaat annihileert (met een elektron). Fotonen annihileren nooit.

Op woensdag 27 mrt 2019 om 13:26 is de volgende reactie gegeven
Aha, het is duidelijk nu. Bedankt


Op donderdag 21 mrt 2019 om 19:16 is de volgende vraag gesteld
½log 0,154545 = t / t½

Hoe bereken je hier wat links staat van de"=" teken? Ik kan dit niet vinden op mijn normale rekenmachine? Alvast bedankt.

Erik van Munster reageerde op donderdag 21 mrt 2019 om 19:42
Klopt, er is niet een knop voor logarithme met grondtal 1/2 op de meeste rekenmachines. Maar je kunt het wel uitrekenen met de “gewone” log (met grondtal 10)

0,5log x = log x / log 0,5

In woorden: Als je de 0,5log van een getal x wil uitrekenen neem je de gewone log gedeeld door log 0,5.

Op zaterdag 23 mrt 2019 om 13:33 is de volgende reactie gegeven
Aha, dat heb ik volgens mij ook bij wiskunde gehad kan ik mij nu herinneren. Nu begrijp ik het, bedankt.


Eljeli Eltayeb vroeg op dinsdag 27 mrt 2018 om 23:10
Beste Erik,

klein vraagje over 17, hoe weet je dat de elektronen en positronen zich moeten bewegen tussen een positieve lading?

groetjes

Erik van Munster reageerde op woensdag 28 mrt 2018 om 10:19
Een metaal bestaat altijd uit (positieve) metaalionen waarin zich vrije elektronen (en in dit geval positronen) bewegen, vandaar.


Op zaterdag 1 apr 2017 om 21:17 is de volgende vraag gesteld
Hallo,

Kunt u vraag f uitleggen? Ik weet niet goed hoe ik moet beginnen bij deze opdracht en ik begrijp niet goed wat er bij het antwoord staat..

Erik van Munster reageerde op zaterdag 1 apr 2017 om 22:21
Welke vraag bedoel je precies? De vragen bij deze opgave lopen van 13 t/m 18.

Op maandag 3 apr 2017 om 11:03 is de volgende reactie gegeven
Sorry! Ik bedoelde vraag 18.

Erik van Munster reageerde op maandag 3 apr 2017 om 11:20
In de opgave kun je lezen dat een positron verdwijnt als het samen met een elektron annihileert. Hoe groter de kans dat een positron en een elektron samenkomen, hoe groter de kans dat een positron annihileert en dus hoe korter de levensduur.

In figuur 5 staat de waarschijnlijkheidsverdeling. Een hoge kans dat een elektron en een positron samen op dezelfde plaats komt dus overeen met een hoge waarde e- verdeling én een hoge waarde van de e+ verdeling. . De topjes liggen ver uit elkaar dus heel groot is de kans niet maar in de staarten is er wel wat overlap. Je kijkt dus naar de grote van het oppervlak waarbij e- en e+ grafieken elkaar overlappen. In de bovenste grafiek is de overlap het grootst in die daaronder iets minder, en die dááronder nog minder. Er geldt dus: Hoe groter het gat (en dus hoe meer atomen er ontbreken) hoe langer de levensduur van het positron.


Op woensdag 8 mrt 2017 om 16:00 is de volgende vraag gesteld
Hallo, Ik ben aan het oefenen voor het schoolexamen en kom bij een examenopgave quantum er niet helemaal uit.
Betreft de opgave onderzoek naar metaalmoeheid en dan opgave 14.
Ik snap de berekening niet helemaal nadat de getallen zijn ingevuld.
ofwel 0,17=1,1(0,5)^t/t0,5

Op woensdag 8 mrt 2017 om 16:48 is de volgende reactie gegeven
En bij 29: hoe komen ze op een Wu van 4,48

Erik van Munster reageerde op woensdag 8 mrt 2017 om 17:38
[Ik heb je vraag even verplaatst naar deze examenopgaven, je kunt ook vragen stellen bij de opgave zelf]

Je deelt eerst beide kanten door 1,1

0,17 / 1,1 = 0,5 ^ t/t1/2

0,154545 = 0,5 ^ t/t1/2

Aan de rechterkant staat nu een macht van 0,5. Machten kun je wegwerken door links en rechts de logaritme te nemen met grondtal 0,5:

0,5log (0,154545) = t / t/12

Een logaritme met een grondtal anders dan 10 kun je uitrekenen met een "gewone" 10log

log (0,154545) / log 0,5 = t / t/2

Als je dit intypt in je rekenmachine vind je vanzelf

-8,1094378 / -3,010300 = t / t1/2

2,693897 = t/t/2

...zo dus.

Erik van Munster reageerde op woensdag 8 mrt 2017 om 17:46
Bij je tweede vraag over vraag 29: Wu is de energie van de fotonen waarmee het metaal bestraald wordt. 4,48 eV staat in de opgave genoemd (vlak boven tabel 1).