Bij dit soort opgaven kun je meestal met de wet van de Ohm de spanning bepalen en vervolgens de gevraagde stroom uitrekenen. Maar hier weten we niet hoe groot R is en kunnen dus geen spanningen berekenen. We kunnen de hoofdstroom bepalen door te kijken naar de onderlingen verhoudingen van de stroomsterktes:
De schakelingen bestaat uit vier onderdelen die onderling parallel aan elkaar staan: drie weerstanden en een groepje van twee weerstanden in serie met elkaar. De weerstand van de twee weerstanden in serie is twee keer zo groot als een enkele weerstand. Dit betekent dat de geleidbaarheid van deze weerstanden bij elkaar de helft is van het geleidingsvermogen van de andere drie weerstanden. Het totale geleidingsvermogen van de schakeling is dus 3½ keer het geleidingsvermogen van een individuele weerstand. Dit betekent dat de hoofdstroom ook 3½ keer zo groot is als de stroom door een enkele weerstand. De hoofdstroom is dus 3½ · 2,8 mA = 9,8 mA.
Eerder gestelde vragen | Hoofdstroom
Op donderdag 21 okt 2021 om 20:32 is de volgende vraag gesteld
Hallo meneer,
ik snap niet zo goed waarom er 1/2G wordt gedaan bij de weerstanden in serie.
Mijn denkwijze bij de serieweerstanden is:
Rv = R + R
Gv= 1/R + 1/R = 2/R
Wat voor fout maak ik om niet op 1/2G te komen?
Erik van Munster reageerde op donderdag 21 okt 2021 om 21:14
Als je geleidingsvermogen van weerstanden die in serie staan wil berekenen is het makkelijker om eerst de totale weerstand uit te rekenen en daarmee verder te rekenen.
Rv = R + R = 2R
Vervolgens berekenen je het geleidingsvermogen met G=1/R en je vindt dan
Gv = 1/Rv
Gv = 1/(2R)
Als je ipv R weer 1/G invult vind je
Gv = 1 / (2*1/G)
Gv = 1 /( 2 / G)
Gv = G / 2
Op maandag 21 jan 2019 om 17:05 is de volgende vraag gesteld
Is de uitleg verplicht of mag het gewoon enkel dmv berekeningen ?
Erik van Munster reageerde op maandag 21 jan 2019 om 18:09
Je moet altijd op één of andere manier laten zien hoe je aan je antwoord komt. Dit hoeft niet perse met een tekst met uitleg maar mag ook uit een berekening. Zolang je maar zorgt dat uit je berekening blijkt hoe je het hebt aangepakt.
Op vrijdag 12 okt 2018 om 11:18 is de volgende vraag gesteld
Kan je dus zeggen dat het geleidingsvermogen evenredig is met de stroom?
Erik van Munster reageerde op vrijdag 12 okt 2018 om 14:04
Ja dat klopt:
I = U * G
Bij constante spanning (U) zijn I en G recht evenredig met elkaar.
Op maandag 21 mei 2018 om 14:40 is de volgende vraag gesteld
Hoi!
Ik snap niet waarom je deze opgave niet hetzelfde kan oplossen als opgave 19. Dat je zegt 1/Rtot = 1/R1 + 1/R2 + 1/R3 + 1/2R = 3 * 1/R + 1/2R (omdat alle R-en gelijk zijn). Dan zeg je Rtot = 1/ (3 * 1/R + 1/2R) = 1/3 * R + 2R = 2 1/3 R
Hoe je hierna veder moet weet ik niet zeker maar kan deze manier tot hier in ieder geval wel?
Op maandag 21 mei 2018 om 15:17 is de volgende reactie gegeven
Volgens mij kan je dan daarna zeggen 2 1/3 * 2.8 mA = 6.53 mA en dat dat dan de hoofdstroom is
Erik van Munster reageerde op maandag 21 mei 2018 om 15:48
Je kunt de opgave ook oplossen door de vervangingsweerstand te berekenen maar dat is een stuk meer werk. Het klopt tot en met
1/Rtot = 3*1/R + 1/(2R)
1/Rtot = 3/R + 1 /(2R)
Om breuken op te tellen moet je ze eerst gelijknamig maken (zelfde noemer). Je vermenigvuldigt hiervoor teller en noemer van 3/R met met 2
1/Rtot = 6/(2R) + 1/(2R)
1/Rtot = 7/(2R)
Dit is 1/Rtot. Rtot zelf is dan gelijk aan het omgekeerde:
Rtot = 2R/7
Rtot = R / 3,5
Dit betekent dat de totale weerstand 3,5 keer zo klein is als een enkele weerstand en dat de hoofdstroom in de schakeling 3,5 keer de stroom door één weerstand is. Zo kom je ook op 9,8 mA.
Op maandag 21 mei 2018 om 16:34 is de volgende reactie gegeven
ah oke top! Heel erg bedankt ik snap hem nu! Ik vind deze manier ondanks dat hij meer werk is wel logischer dus dan gebruik ik deze.
Op maandag 28 nov 2016 om 14:16 is de volgende vraag gesteld
Hallo meneer, ik snap niet goed waarom het totale geleidingsvermogen 3,5 x het geleidingsvermogen van een individuele weerstand is?
Erik van Munster reageerde op maandag 28 nov 2016 om 14:46
Dag Assel,
Als je de totale weerstand wil berekenen van een aantal weerstanden die parallel staan dan doe je dit door de geleidingsvermogens bij elkaar op te tellen. Uit het totale geleidingsvermogen kun je dan weer de weerstand berekenen.
In dit geval zijn in in totaal 4 dingen die parallel met elkaar staan.
Een weerstand R, geleidingsvermogen G
Een weerstand R, geleidingsvermogen G
Een weerstand R, geleidingsvermogen G
Twee weerstanden in serie met een gezamenlijk geleidingsvermogen van 1/2 G
Als we de totale geleidingsvermogen willen weten tellen we ze bij elkaar op: G + G + G + 1/2*G = 3,5 G.
(Normaal gesproken is het veel makkelijker om eerst de spanning van de spanningsbron te berekenen met de wet van Ohm. Probleem is dat alleen weten we hier niet weten hoe groot de weerstand R is, vandaar dat we het op deze manier uit de verhoudingen van R en G moeten berekenen.)
Op maandag 28 nov 2016 om 15:10 is de volgende reactie gegeven
Oh nu snap ik het ! bedankt