De grootte van de spankracht die het touw uitoefent op de massa rechts moet gelijk zijn aan de zwaartekracht. Er geldt Fz = m·g = 5,0·9,81 = 49,05 N. De spankracht in het touw is dus 49,05 N. Aan de linkerkant geldt ook dat de spankracht gelijk moet zijn aan de zwaartekracht dus Fz = 49,05 N. Uit Fz = m·g volgt m = Fz/g = 4,905/9,81 = 5,0 kg.
Opgave b
De massa van 2,0 kg hangt aan twee touwen. De spankracht van deze twee touwen samen moet gelijk zijn aan de zwaartekracht om in evenwicht te blijven. Fz = m·g = 2,0·9,81 = 19,62 N. De spankracht in het touw is dus de helft hiervan: 9,81 N. Omdat de grootte van de spankracht overal gelijk is trekt het touw dus ook de linkermassa omhoog met een kracht van 9,81 N. Om in evenwicht te blijven moet de zwaartekracht hier even groot zijn. Uit Fz = m·g volgt m = Fz/g = 9,81/9,81 = 1,0 kg.
Opgave c
De massa van 1,0 kg hangt aan twee touwen. De spankracht van deze twee touwen samen moet gelijk zijn aan de zwaartekracht om in evenwicht te blijven. Fz = m·g = 1,0·9,81 = 9,81 N. De spankracht in het touw is dus de helft hiervan: 4,905 N. Omdat de grootte van de spankracht overal gelijk is trekt het touw dus ook de rechtermassa omhoog met een kracht van 4,905 N. Om in evenwicht te blijven moet de zwaartekracht hier even groot zijn. Uit Fz = m·g volgt m = Fz/g = 4,905/9,81 = 0,50 kg. Dit klopt want rechts hangt ook inderdaad een massa van 0,50 kg. Aan de linkerkant kan precies hetzelfde sommetje gemaakt worden. Ook hier moet de massa dus 0,50 kg zijn.
Vraag over opgave "Katrollen"?
Hou mijn naam verborgen voor andere bezoekers
Sorry
: (
Als je een vraag wil stellen moet je eerst inloggen.