De formule voor het aantal halveringstijd (n) luidt
n = t / t½
Wanneer we voor zowel t als voor t½ de tijd in bijvoorbeeld minuten in plaats van seconden gebruiken, komt zowel boven als onder de deelstreep een getal in wat 60 keer zo klein is te staan. Uitkomst zal dus hetzelfde zijn. Eenheid maakt dus niks uit mits (en dat is wel belangrijk) voor t en t½dezelfde eenheid wordt gebruikt.
Opgave b
Manier 1:1,60·1022 is precies een kwart van 6,4·1022. Dit betekent dat in 21,2 uur het aantal loodkernen twee keer is gehalveerd. Halveringstijd is 10,6 uur (de helft van 21,2 uur)
Manier 2: Uit de bovenste formule die in de opgave staat volgt voor de verhouding tussen het aantal kernen op een bepaalde tijd (N(t)) en de beginhoeveelheid (N0)
N(t)/N0 = (½)n
Invullen van N(t) = 1,60·1022 en N0 = 6,40·1022 geeft
(½)n = ¼
Hieruit volgt n = 2. Uit de onderste formule in de opgave volgt
t½ = t / n
Invullen van t = 21,2 uur en n =2 geeft t½ = 10,6 uur.
(In BINAS tabel 25 vinden we dat er inderdaad een loodisotoop is met een halveringstijd van 10,6 uur namelijk Pb-212.)
Opgave c
Manier 1: Wanneer we een beginhoeveelheid van 100% halveren krijgen we achtereenvolgens
100% → 50% → 25% → 12,5% → 6,25%
Er zijn dus 4 halveringsstappen nodig om op een hoeveelheid te komen die 6,25% is van de beginhoeveelheid. De halveringstijd is 11,6 uur dus dit duurt in totaal 4 ·10,6 uur = 42,4 uur.
manier 2: Als N(t) 6,25% van N0 is, is N(t)/N0 gelijk 0,0625. Uit de formule volgt dan (zie vorige vraag)
(½)n = 0,0625
Vraag is dus 'hoeveel keer moet je ½ met zichzelf vermenigvuldigen om op 0,0625 uit te komen'. Door te proberen kom je erachter dat 0,0625 = ½·½·½·½·. Vier keer dus n = 4. Via de onderste formule vinden we dan
t = 4 · t½ = 4 · 10,6 = 42,4 uur.
Vraag over opgave "Kernen & halvering"?
Hou mijn naam verborgen voor andere bezoekers
Sorry
: (
Als je een vraag wil stellen moet je eerst inloggen.
Eerder gestelde vragen | Kernen & halvering
Over "Kernen & halvering" zijn nog geen vragen gesteld.