De formule voor de grootte van de lorentzkracht luidt:
FL = B·q·v (voor deeltjes)
FL = B·I·L (voor stroomdraden)
Invullen van B = 0,40 T, L = 0,30 m en I = 2,0 in de formule voor stroomdraden geeft FL = 0,24 N.
Opgave b
De lading van een proton is + 1 e = 1,602176565·10-19 C. Invullen van B = 1,3 T, q = 1,602176565·10-19 C en v =7,2·104 ms-1 in de formule voor deeltjes geeft FL = 1,499637265·10-14 N. Afgerond op twee cijfers is dit 1,5·10-14 N.
Opgave c
De massa van een elektron verschilt van die van een proton maar de grootte van de lading is hetzelfde (niet het teken). Voor de grootte van de lorentzkracht is alleen de grootte van de lading van het deeltje van belang dus geeft een elektron dezelfde grootte van de lorentzkracht.
Opgave d
De lorentzkracht is even groot maar wel tegengesteld van richting omdat de lading van een elektron -1 e is en die van een proton +1 e. Het elektron zal dus een kracht de andere kant op ondervinden dan een proton.
Tweede reden is de massa van de deeltjes. Als de kracht hetzelfde is zal de invloed op de baan van een lichter deeltje veel groter zijn dan de invloed op de baan van het zwaardere deeltje. Volgens de tweede wet van Newton geldt a = F/m.
Vraag over opgave "Lorentzkracht"?
Hou mijn naam verborgen voor andere bezoekers
Sorry
: (
Als je een vraag wil stellen moet je eerst inloggen.
Eerder gestelde vragen | Lorentzkracht
Over "Lorentzkracht" zijn nog geen vragen gesteld.