In de grafiek is duidelijk te zien dat de amplitude van de draaggolf varieert. Op 1,0 μs is de amplitude maximaal en op 4,5 μs minimaal. Er is hier dus sprake van amplitude-modulatie (AM).
Opgave b
Zie afbeelding hieronder. De draaggolf doorloopt 38 perioden tussen 0,2 μs en 9,7 μs. De trillingstijd is dus (9,7 - 0,2)/38 = 0,25 μs = 0,25·10-6 s. De frequentie is f = 1/T = 1/0,25·10-6 = 4,0·106 Hz of 4,0 MHz.
Opgave c
Zie afbeelding hieronder. Het signaal doorloopt 1 periode tussen 1,1 μs en 7,8 μs. De trillingstijd is dus 7,8 -1,1 = 6,7 μs = 6,7·10-6 s. De frequentie is f = 1/T = 1/6,7·10-6 = 1,4925·105 Hz. Afgerond 0,15 MHz.
Opgave d
Voor de ondergrens en bovengrens van het frequentiegebied wat in beslag wordt genomen geldt
Invullen geeft een ondergrens en en bovengrens van repectivelijk 3,85 MHz en 4,15 MHz.
Vraag over opgave "Modulatie"?
Hou mijn naam verborgen voor andere bezoekers
Sorry
: (
Als je een vraag wil stellen moet je eerst inloggen.
Eerder gestelde vragen | Modulatie
Op donderdag 21 feb 2019 om 14:43 is de volgende vraag gesteld Is het geven van de boven- en ondergrens in opgave D voldoende, of moet het verschil gegeven worden als eindantwoord, omdat er gevraagd wordt naar het frequentiegebied?
Erik van Munster reageerde op donderdag 21 feb 2019 om 15:28 Hier is ondergrens en bovengrens voldoende. Hiermee geef je namelijk het gebied aan en dat is hier de vraag.
Op donderdag 21 feb 2019 om 14:32 is de volgende vraag gesteld Hoe weet je in hoeveel cijfers significant je eindantwoord moet zijn als je gegevens uit een grafiek haalt?
Erik van Munster reageerde op donderdag 21 feb 2019 om 15:27 Daar is geen vaste regel voor dus dat mag je schatten. Belangrijkste daarbij is dat je, net zoals bij andere gegevens, alleen cijfers opschrijft waarvan je zeker bent. Als voorbeeld: In de grafiek hierboven lees ik (bij vraag b) 9,7 μs af uit de grafiek. Ik schrijf hier expres geen 9,70 μs omdat ik het echt niet zo nauwkeurig kan aflezen. Hier klopt twee cijfers goed met de nauwkeurigheid.