In de grafiek is duidelijk te zien dat de amplitude van de draaggolf varieert. Op 1,0 μs is de amplitude maximaal en op 4,5 μs minimaal. Er is hier dus sprake van amplitude-modulatie (AM).
Opgave b
Zie afbeelding hieronder. De draaggolf doorloopt 38 perioden tussen 0,2 μs en 9,7 μs. De trillingstijd is dus (9,7 - 0,2)/38 = 0,25 μs = 0,25·10-6 s. De frequentie is f = 1/T = 1/0,25·10-6 = 4,0·106 Hz of 4,0 MHz.
Opgave c
Zie afbeelding hieronder. Het signaal doorloopt 1 periode tussen 1,1 μs en 7,8 μs. De trillingstijd is dus 7,8 -1,1 = 6,7 μs = 6,7·10-6 s. De frequentie is f = 1/T = 1/6,7·10-6 = 1,4925·105 Hz. Afgerond 0,15 MHz.
Opgave d
Voor de ondergrens en bovengrens van het frequentiegebied wat in beslag wordt genomen geldt