van de wet van Ohm (U=I·R) geeft R = U/I. Invullen van U = 20V en I = 0,720 A geeft 27,7778 Ω. Afgerond 28 Ω.
Door maar één meting te gebruiken is de uitkomst erg gevoelig voor meetonnauwkeurigheid in deze ene meting. Beter is het om meerdere metingen te gebruiken. Meetonzekerheden in de individuele metingen middelen zo uit wat tot een nauwkeuriger antwoord leidt.
(Zie afbeelding hieronder). Volgens de wet van Ohm zijn bij een Ohmse weerstand stroom en spanning rechtevenredig met elkaar. We trekken dus vanuit 0,0 een rechte lijn die zo goed mogelijk door de meetpunten gaat. Het punt 0,0 moet in dit geval worden mee genomen omdat bij een spanning van 0 V de stroom zeker 0 A zal zijn. Dat niet alle meetpunten netjes op de lijn liggen komt door meetonzekerheden. Voor het aflezen van de lijn kiezen we de grootste waarden. Hier is de relatieve meetonzekerheid door afleesfouten namelijk het kleinst. Bij 20 V lezen een stroom van 690 mA af. Invullen in R = U/I geeft 20 / 0,69 = 28,98 Ω. Afgerond 29 Ω.
Eerder gestelde vragen | Ohmse weerstand
Op zondag 27 nov 2016 om 23:30 is de volgende vraag gesteld
Eigenlijk is het punt bij 13 volt toch veel geschikter wat betreft afleesfouten?
Erik van Munster reageerde op maandag 28 nov 2016 om 08:51
Je bedoelt omdat de lijn bij 13 volt door een roosterpunt gaat? Als de lijn precies door dit roosterpunt zou lopen heb je gelijk. Een roosterpunt is veel makkelijker af te lezen en als de lijn hier precies doorheen gaat is dit ook prima geschikt en nauwkeurig genoeg. Als je het hier afleest kom je inderdaad ook op 13 / 0,24 = 28,8888, afgerond 29 Ω.
Maar goed, het is lang niet altijd zo dat een lijn door een roosterpunt loopt en gewoon de hoogste waarde aflezen heeft als voordeel dat je het altijd kunt toepassen. Bovendien, als je heel goed kijkt zie je dat je lijn nét iets boven het roosterpunt langs loopt. Zo heel precies is het nou ook niet.