De temperatuur neemt toe van 20 °C tot 100 °C. ΔT = 100 -20 = 80°C. In de opgave staat dat het opwarmen per °C 450 J kost. De totale benodige energie voor het opwarmen van de (lege) pan is dus
Q = 450 · 80 = 36000 J
Afgerond op twee cijfers is dit 36 kJ.
Opgave b
500 mL = 500·10-3 m3. De dichtheid van water is 998,2 kg m-3 (BINAS tabel 11). Voor de massa geldt m = ρ·V = 998·500·10-3 = 0,4991 kg. De soortelijke warmte van water is 4180 J kg-1 K-1. Voor de warmte nodig voor het opwarmen geldt
Q =c·m·ΔT
Q = 4180 · 0,4991 · 80 = 166899,04 J
Afgerond is dit 1,7·105 J.
Opgave c
De dichtheid van melk is 1030 kg m-3 (BINAS tabel 11 ,we nemen het gemiddelde). Voor de massa geldt m = ρ·V = 1030·500·10-3 = 0,515 kg. De soortelijke warmte van melk is 3,9·103 Jkg-1K-1. Voor de warmte nodig voor het opwarmen geldt
Q =c·m·ΔT
Q = 3,9·103· 0,515 · 80 = 160680 J
Hier komt nog bij de warmte die het kost om het pannetje op te warmen (vraag a). Totaal wordt dan 160680 + 36000 = 196680 J. Afgerond is dit 2,0·105 J.
Vraag over opgave "Opwarmen"?
Hou mijn naam verborgen voor andere bezoekers
Sorry
: (
Als je een vraag wil stellen moet je eerst inloggen.
Eerder gestelde vragen | Opwarmen
Op woensdag 12 mei 2021 om 11:45 is de volgende vraag gesteld Er staat 500 mL = 500·10-3 m3
Maar is het niet 500 mL = 500·10-6 m3? En zo niet, waarom niet?
Bedankt :)