De spanning over de weerstand van 200 Ω berekenen we met de wet van Ohm: U = I·R = 0,054·200 = 10,8 V. De spanning over de weerstand van 300 Ω is dan ook 10,8 V want ze staan parallel. De stroom door de weerstand van 300 Ω is dat I = U/R = 10,8 / 300 = 0,0360 = 36,0 mA. De stromen door de weerstanden van 200 en 300 Ω komen bij elkaar: Door de weerstand van 400 Ω loopt dus een stroom van 54,0 + 36,0 = 90,0 mA. De spanning over de weerstand van 400 Ω is dan U = I·R = 0,0900·400 = 36,0 V. De spanning over weerstand van 100 Ω is de som van de spanningen over de weerstand van 400 Ω en de gecombineerde weerstanden van 200 en 300 Ω: 36,0 + 10,8 = 46,8 V. De stroom door de weerstand van 100 Ω is dan I = U/R = 46,8/100 = 0,468 A = 468 mA. Samengevat :
Eerder gestelde vragen | Puzzelen
Op zondag 23 jun 2019 om 21:31 is de volgende vraag gesteld
Waarom moet je eigenlijk bij het optellen van de spanning van 200,300 en 400 ohm niet 200 en 300 bij elkaar optellen (dus 10,8+10,8)?
Mijn beredenering was dat je als je spanning vergelijkt met een stromende rivier (soort van snelheid/druk water) dat je dan ook niet zomaar de snelheden van een splitsing bij elkaar optelt.
In hoeverre klopt dit, en kunt u het wellicht voor mij verduidelijken?
Alvast bedankt!
Erik van Munster reageerde op maandag 24 jun 2019 om 08:57
De spanningen van 200 en 300 tel je inderdaad niet bij elkaar op omdat ze parallel staan. De vergelijking met een rivier waarbij de stroom zich opsplitst gaat prima voor stroomsterkte maar niet voor spanning.
Je kunt spanning beter vergelijken met de hoogte van een rivier. Het spanningsverschil is dan het hoogteverschil. Omdat de rivier door beide weerstand vanuit hetzelfde beginpunt (links van de twee weerstanden) naar hetzelfde eindpunt (rechts van de twee weerstanden) stroomt is ook het hoogteverschil hetzelfde en dus ook de spanning.
Op donderdag 28 feb 2019 om 16:00 is de volgende vraag gesteld
''De spanning over weerstand van 100 Ω is de som van de spanningen over de weerstand van 400 Ω en de gecombineerde weerstanden van 200 en 300 Ω.''
Waarom is dit zo? Wordt de spanning evenredig verdeeld ondanks de weerstanden en stromen die na de splitsing niet gelijk zijn?
''De totale spanning over weerstanden die parallel staan is hetzelfde als de spanning van de weerstanden afzonderlijk.''
Kunt u dit nader uitleggen? Is dit gewoon de eigenschap van een parallelschakeling, waarin de stroom zich verdeelt en de spanning niet?
Erik van Munster reageerde op donderdag 28 feb 2019 om 16:36
Spanning verdeelt zich altijd over componenten die in serie met elkaar staan. In de schakeling staat de weerstand van 400 Ω in serie met het blok van de weerstanden van 200 Ω en 300 Ω. De spanning van 46,8 V wordt dus inderdaad verdeelt en de spanningen van 36 V en 10,8 V zijn bij elkaar weer 46,8 V.
Over je 2e vraag: Ja dat is een eigenschap van parallelschakelingen. Componenten die parallel staan hebben altijd dezelfde spanning.
Op maandag 21 dec 2015 om 12:10 is de volgende vraag gesteld
zou het kunnen dat er hier een aantal dingen niet kloppen, bij de opgave staat namelijk dat I van de 200 ohm weerstand 540mA is en niet 54, ook wordt er bij de berekening van de stroom door de weerstand van 200 ohm 10,2 ingevuld ipv 10,8. klopt dit dan niet of anders begrijp ik niet waar de waarden uit de berekening en de antwoorden vandaan komen
Erik van Munster reageerde op maandag 21 dec 2015 om 13:43
Dat Ayenne,
Er klopte inderdaad het een en ander niet. Ik heb het aangepast (zie boven). Stroom door de weerstand van 200Ohm moest inderdaad 54 mA zijn (0,054 A). Heb ook de opgaven aangepast.
Dank voor je oplettendheid...
Op zaterdag 16 jan 2016 om 16:23 is de volgende reactie gegeven
hoi Erik,
is de spanning van de 100Ω niet 57,6v, omdat je 36v+10.8v+10.8v doet? U gebruikt voor de gecombineerde weerstanden van 200 en 300 Ω maar 1X de 10.8, waarom niet allebei?
groetjes
Op zaterdag 16 jan 2016 om 16:25 is de volgende reactie gegeven
de Ω was een ohm teken maar dat werd opeens veranderd...
Erik van Munster reageerde op zaterdag 16 jan 2016 om 22:23
Dat komt omdat de weerstanden van 200 en 300 Ohm parallel aan elkaar staan. De totale spanning over weerstanden die parallel staan is hetzelfde als de spanning van de weerstanden afzonderlijk. De spanning over het blokje met de weerstanden van 200 en 300 Ohm is dus als geheel 10,8V.
De weerstand van 400 Ohm staat juist in serie hiermee en spanning van weerstanden die in serie staan tel je wel bij elkaar op.
Totale spanning is dus (1x) 10,8 + 36,0 = 46,8 V