De weerstanden staan in serie. De vervangingsweerstand kunnen we dus bepalen door het optellen van de weerstanden. Rv = 100 Ω + 200 Ω + 300 Ω = 600 Ω. De stroomsterkte berekenen we met de wet van Ohm: I = U/R = 12 / 600 = 0,020 A. Dit is gelijk aan 20 mA.
Opgave c
De weerstanden staan in serie en er zitten geen vertakkingen in de schakeling. Dit betekent dat de stroom van 20 mA door alle weerstanden loopt en dat voor elke weerstand de stroomsterkte 20 mA is. De spanning over elke weerstand berekenen we met de wet van Ohm:
U100 = I·R = 0,020·100 = 2,0 V U200 = I·R = 0,020·200 = 4,0 V U300 = I·R = 0,020·300 = 6,0 V
Opgave d
De totale weerstand is 600 Ω .
De weerstand van 100 Ω is één zesde deel van de totale weerstand. De spanning over deze weerstand zou dus ook één zesde deel van de totale spanning moeten zijn. 1/6 * 12 V = 2,0 V.
De weerstand van 200 Ω is één derde deel van de totale weerstand. De spanning over deze weerstand zou dus ook één derde deel van de totale spanning moeten zijn. 1/3 * 12 V = 4,0 V.
De weerstand van 300 Ω is de helft van de totale weerstand. De spanning over deze weerstand zou dus ook de helft van de totale spanning moeten zijn. 1/2 * 12 V = 6,0 V.
Klopt dus voor alle weerstanden.
Vraag over opgave "Serieschakeling"?
Hou mijn naam verborgen voor andere bezoekers
Sorry
: (
Als je een vraag wil stellen moet je eerst inloggen.
Eerder gestelde vragen | Serieschakeling
Over "Serieschakeling" zijn nog geen vragen gesteld.