De schakeling bestaat uit drie onderdelen die in serie staan. Een weerstand, nog een weerstand en een blok van twee weerstanden die parallel staan. Voor de vervangingsweerstand van de twee weerstanden die parallel staan geldt
De totale weerstand van de hele schakeling is dus R + R + ½R = 2½R. De spanning van de batterij wordt verdeeld over deze drie onderdelen. De verhouding tussen de deelspanningen gelijk is aan de verhouding tussen de weerstanden. De weerstand over de linkerweerstand is 1/2½ ste deel van de totale weerstand, dus de spanning over R is ook 1/2½ste deel van de totale spanning. De totale spanning is dus 2½ keer zo groot als de spanning over R. 2½ · 1,6 V = 4,0 V.
Eerder gestelde vragen | Spanningsbron
Op zondag 14 apr 2024 om 14:26 is de volgende vraag gesteld
In de video parallelschakelingen vertel je dan de spanning gelijk blijft bij paralellen weerstanden. Dan zou dat hier toch ook moeten gebeuren? Dus dan zou iedere serie deel gelijk zijn aan 1.6v
Op zondag 14 apr 2024 om 14:29 is de volgende reactie gegeven
laat maar ik keek niet naar alle andere vragen!
Op donderdag 15 sep 2022 om 14:55 is de volgende vraag gesteld
Het is toch 1,6 V? Niet R? Dan mag je toch ook niet de formule R^-1 gebruiken?
Erik van Munster reageerde op donderdag 15 sep 2022 om 19:22
Klopt, het is 1,6 V en het is niet de weerstand die 1,6 is. Maar het is wel zo dat spanning en weerstand evenredig zijn met elkaar zijn. Zolang je in je achterhoofd houdt dat het om verhoudingen gaat kun je wel op deze manier rekenen om bij het goede antwoord te komen.
Op woensdag 4 dec 2019 om 13:08 is de volgende vraag gesteld
Beste Erik,
Omdat 1.6 R parallel staat heb ik (1.6^-1 + 1.6^-1) ^-1 = 0.8. De rest van de weerstanden staan in serie dus heb ik 1.6+1.6+0.8= 4 V
Is dit ook juist?
Erik van Munster reageerde op woensdag 4 dec 2019 om 13:12
Ja dat is ook goed. Je doet dan eigenlijk ook 2,5 * 1,6 alleen schijf jij het apart van elkaar op als 1,6 + 1,6 + de helft van 1,6.
Erik van Munster vroeg op donderdag 11 okt 2018 om 02:07
Twee dezelfde weerstanden die parallel staan hebben een weerstand die de helft is van de weerstand R.
(Zie de videoles over vervangingsweerstand over de formules)
Dit kun je het makkelijkst snappen als je weet wat weerstand is, namelijk hoe goed stroom wordt tegengehouden. Bij twee parallele weerstanden kan de atroom langs twee paden. De stroom loopt dus “makkelijker” en de weerstand wordt twee keer zo laag.
Om te snappen waarom je dan ook een 2 keer zo lage deelspanning neemt kun je het best even de videoles over serieschakelingen bekijken.
Erik van Munster reageerde op zondag 10 mei 2020 om 16:16
(Bij serieschakelingen is het trouwens andersom. Als je een weerstand in serie toevoegt wordt de totale weerstand daar juist groter)
Op maandag 21 mei 2018 om 12:57 is de volgende vraag gesteld
hoi!
Ik heb een vraagje over deze opgave, ik begrijp niet waarom je tot de conclusie komt (2 x R^-1)^-1 = 2^-1 x (R^-1)^-1 , dus = 1/2 x R. Want 1/ (2 x (1/R)) is toch gewoon 2 R ipv 0,5 R? En 1/ (2 x (1/R)) = (2 x R^-1)^-1
Groetjes!!
Erik van Munster reageerde op maandag 21 mei 2018 om 14:15
Het is het makkelijkst te snappen als je even kijkt naar een ander voorbeeld.
1 / ab
Dit kun je ook schrijven als
1/a * 1/b
Met 1/(2*1/R) is het hetzelfde. Dit kun je schrijven als
1/2 * 1/(1/R)
De rechterfactor wordt dan R en dit wordt
1/2 * R
Vandaar 0,5 * R
Op maandag 21 mei 2018 om 14:25 is de volgende reactie gegeven
Oh!!! Ik snap het! Heel erg bedankt!
Op woensdag 21 feb 2018 om 09:02 is de volgende vraag gesteld
Hallo,
Ik heb een vraag over deze opgave, omdat ik het op een andere (foute) manier bereken. Ik dacht dat als de spanning over de linker R 1,6 V bedraagt, en het allemaal identieke weerstanden zijn, dan bedraagt de spanning over de middelste weerstand R ook 1,6 en over de twee rechter parallele weerstanden gezamenlijk ook 1,6. Dus in totaal 3 x 1,6 V = 4,8 V totaal. Kunt u mij misschien uitleggen wat ik fout doe?
Alvast bedankt!
Erik van Munster reageerde op woensdag 21 feb 2018 om 10:26
Als de 4 weerstanden allemaal in serie zouden staan zou je gelijk hebben. Dan zou het antwoord inderdaad 4,8 V zijn geweest.
Maar... twee van de weerstanden staan parallel aan elkaar. Voor parallele weerstanden geldt dat je de spanningen niet zomaar mag optellen. Ook is de gezamelijke weerstand van deze twee weerstanden lager waardoor ook de spanning erover lager is dan over de andere weerstanden. Vandaar dat het een stuk ingewikkelder is.
Op dinsdag 13 jun 2017 om 21:23 is de volgende vraag gesteld
Ik snap niet wat 1/2½ste moet voorstellen. Kan iemand mij dit uitleggen?
Erik van Munster reageerde op woensdag 14 jun 2017 om 09:09
Je kunt ook gewoon zeggen dat R 2½ keer zo klein is als de totale weerstand. Is misschien makkelijker voor te stellen.