De valversnelling op aarde is 9,81 ms-2. Dit betekent dat de snelheid per seconde toeneemt met 9,81 ms-1. In 2,9 s is de snelheid dustoegenomen tot
2,9 · 9,81 = 28,449 ms-1
Afgerond is dit 28 ms-1.
Opgave b
60 km/h is gelijk aan 60/3,6 = 16,66667 ms-1. Als iets valt is de beginsnelheid 0 en neemt de snelheid per seconde toe met 9,81 ms-1. Om deze snelheid te bereiken is dus een tijd nodig van
16,66667 / 9,81 = 1,69895 s
Afgerond op twee cijfers is dit 1,7 s.
Opgave c
Eigenlijk dezelfde vraag als hierboven. Om een snelheid te bereiken van 31,3 ms-1 is een tijd nodig van
31,3 / 9,81 = 3,19062 s
Afgerond op twee cijfers is dit 3,2 s.
(Tijdens het vallen is de gemiddelde snelheid de helft van 31,3 ms-1. In het begin is de snelheid immers 0 en aan het eind 31 ms-1. Als je 3,16004 s lang valt met gemiddeld ½·31,3 = 15,65 ms-1 leg je een afstand af van 3,16004·15,65 = 49,9332 m. Afgerond klopt dit met de beginhoogte van 50 m.)
Vraag over opgave "Vallen"?
Hou mijn naam verborgen voor andere bezoekers
Sorry
: (
Als je een vraag wil stellen moet je eerst inloggen.
Eerder gestelde vragen | Vallen
Op woensdag 11 nov 2020 om 19:44 is de volgende vraag gesteld Beste meneer je kan toch ook de formule t=x/v bij vraag c gebruiken. Want ik kom uit op 50/31=1,6 sec. Want alsik mijn V x T doe kom ik ook uit op ongeveer 50 meter dus 31 x 1,6=49,6 = 50
Erik van Munster reageerde op donderdag 12 nov 2020 om 10:41 Je kunt inderdaad t = x/v gebruiken alleen moet je wel oppassen. De v die hier in de formule staat is de gemiddelde snelheid tijdens het vallen en niet de eindsnelheid. 31,3 ms is de eindsnelheid waarmee het voorwerp op de grond komt. De beginsnelheid is 0 m/s. Het gemiddelde van die twee is 15,65 ms.
Als je dus t=x/v gebruikt moet je v = 15,65 m/s gebruiken en kom je dus ook op een andere valtijd namelijk 3,19 s en geen 1,6 s.