De wet van Ohm luidt I=G·U.
geeft G = I/U. Invullen van I = 1,5·10
S. Dit is gelijk aan 50 μS, ofwel 1000 keer zo veel als zeer puur water.
De geleidbaarheid van zeewater is een miljoen keer zo groot als die van zeer puur water. 1000000 · 0,050·10
S = 0,05 S. De wet van Ohm luidt I = G·U. Invulen geeft I = 0,050 S · 30 V = 1,5 A.
Geleidbaarheid van een voorwerp hangt af van de weglengte die de stroom moet afleggen in het materiaal. Hoe langer de weg hoe groter de weerstand en hoe kleiner de geleidbaarheid. Als de geleidbaarheid van verschillende stoffen vergeleken wordt is het dus belangrijk om de afstand constant te houden.
Eerder gestelde vragen | Waterzuiverheid
Mohanad Salaymah vroeg op maandag 13 nov 2017 om 13:28
Ik had even een vraag over geleidbaarheid bij opgave a.
Ik heb geleerd dat de formule van geleidbaarheid ook als G = 1 / R, geschreven kan worden.
Wat ik heb gedaan is eerst weerstand berekend met de wet van Ohm: 30 = 1,5x10^-3 x R. Dat was 0,02. G heb ik berekend met G = 1 / R. Dan komt 50S uit.
Maar als ik de formule G = I/U toepas. Dan kom ik uit op 5,0·10-5 S.
Hoe komt het dat ik toch op twee verschillende uitkomsten kom?
Erik van Munster reageerde op maandag 13 nov 2017 om 15:04
Dag Mohanad,
Eerst de weerstand berekenen en daarna G met de formule G = 1/R kan ook prima hoor. Je komt met de wet van Ohm (U = I*R) inderdaad op
30 = 1,5*10^-3 * R
Alleen kom ik dan op
R = 30 / 1,5*10^-3 = 20000 Ohm
Voor de geleidbaarheid kom ik dan op
G = 1/R = 1/20000 = 5*10^-5 S.
Ik denk dat bij jou iets fout gegaan is met de berekening van R. Heb je op je rekenmachine wel de [EXP]-toets gebruikt?
Zo nee: Dan moet je (1,5*10^-3), dus met haakjes erom, gebruiken.