Inloggen

Vallen

Vallen is in wezen een eenparig versnelde beweging naar beneden. Op aarde is de versnelling vrijwel constant: 9,81 m/s2. Deze valversnelling wordt meestal aangeduid met het symbool g. Wanneer we geen rekening houden met wrijving neemt de snelheid waarmee iets valt elke seconde dus toe met 9,81 m/s. In deze videoles wordt uitgelegd hoe dit precies werkt en hoe je de valtijd en snelheid van een vallend voorwerp kunt berekenen.
FAQ
40 6405
0:00 Start
0:19 Eenparig versneld
0:21 9,81 ms-2
1:53 Rekenvoorbeeld 1
3:43 Rekenvoorbeeld 2
5:21 g andere planeten
5:47 Samenvatting

Voorkennis

Versnelde beweging

Moet ik dit kennen?

De stof in videoles "Vallen" hoort bij:

HAVO:       Centraal examen 2025 (CE)
VWO: : Centraal examen 2025 (CE)


Test jezelf - "Vallen"

Maak onderstaande meerkeuzevragen, klik op 'nakijken' en je weet meteen de uitslag. Als je één of meer vragen fout hebt moet je de videoles nog maar eens bekijken.
Vraag 1
Vraag 2
Vraag 3
Wat voor soort beweging is een valbeweging?

Een massa van 1,0 kg en een massa van 2,5 kg vallen gelijktijdig vanaf dezelfde hoogte. Welke massa raakt als eerste de grond?

Een appel valt vanuit een boom 3,0 m naar beneden op de grond. Hoe lang doet de appel hierover?

eenparig
eenparig versneld
geen van beiden
massa van 1 kg
massa van 2,5 kg
gelijktijdig
0,78 s
0,55 s
0,31 s


Extra oefenmateriaal?

Oefenopgaven over het onderdeel beweging vind je in:
FotonBewegingHAVO.pdf
FotonBewegingVWO.pdf

Examenopgaven

Recente examenopgaven waarin "Vallen" een rol speelt (havo/vwo):
Fietshelm (v), Stunt in Dubai (h), Schommelsprong (h), Indoor Skydive (v), X-stream (v), Laserpulsen (v), SpaceShipOne (h),

CCVX-opgaven waarin "Vallen" een rol speelt (havo/vwo):
Kogel in goot, Surfende steen, Injectiespuit, In conditie blijven,

Vraag over videoles "Vallen"?


    Hou mijn naam verborgen

Eerder gestelde vragen | Vallen

Raphael Sagnes vroeg op maandag 16 sep 2024 om 22:03
Hi, ik begrijp dat het gebruik van de formule s= 1/2a x t^2 leidt tot t= 5.53.

Ik heb dan gekeken naar de formules v= a x t, je krijgt dus v= 9.81 x 5.53 = 54.2493 ms^-1. Zo doe je dan t= v/a als je de tijd wilt krijgen dat is dan 54.2496/9.81 = 5.53, wat logisch is.

Als je dan naar de tweede formule kijkt: v(gem)= 1/2a x t, krijg je de uitkomst t=5,53 door de waarde van v= 54.2493 delen door 2 = 27.12…. en deze vervolgens te delen door 1/2a:
27.1248/(9.81/2)= t=5.53 s want we weten dat t= v(gem)/0.5a.

Mijn vraag is dan of vgem gelijk is aan 1/2v? Want als je v afkomstig uit v= a x t deelt door twee, en die vervolgens gebruikt in de formule v(gem) = 1/2a x t krijg je ook dezelfde uitkomst van t = 5.53. Dan zou ik denken dat het delen van V door 2 uitkomt op v gemiddeld. Is dat altijd zo? Ik hoop dat mijn vraag duidelijk is ;)

Erik van Munster reageerde op maandag 16 sep 2024 om 23:03
Ja, de gemiddelde snelheid is dan inderdaad de helft van de eindsnelheid.

Dit is altijd zo als het over een eenparig versnelde beweging gaat met een beginsnelheid van 0. De gemiddelde snelheid is dan namelijk het gemiddelde van 0 en veind. Gemiddelde van twee getallen berekenen doe je door ze op te tellen en door twee te delen:

vgem = (0 + veind) / 2

Dus vgem is veind:2


Bekijk alle vragen (40)



Op vrijdag 6 sep 2024 om 11:36 is de volgende vraag gesteld
Hi,
waarom speelt de massa van de bal in opdracht 1 geen rol in hoe lang het duurt voor de bal om de bodem te bereiken?

Alvast bedankt!

Erik van Munster reageerde op vrijdag 6 sep 2024 om 13:33
Omdat alle voorwerpen (als luchtwrijving even verwaarloost) dezelfde valversnelling hebben. Allemaal met 9,81 m/s^2. Laat bv maar eens tegelijk een pen en een paperclip vallen. Ze komen gelijk op de grond. Massa maakt dus niks uit.


Op maandag 27 nov 2023 om 15:43 is de volgende vraag gesteld
Dag Erik,

Klopt het dat je de formule s=0,5at^2 mag gebruiken bij een valbeweging waarbij de begin- of eindsnelheid 0 is? Dus niet als de begin en eindsnelheid 0 is. Klopt het daarnaast dat je deze formule ook mag gebruiken bij elke andere eenparig versnelde of vertraagde beweging met een begin- of eindsnelheid 0? Dus mag je hem bijvoorbeeld ook gebruiken bij een auto die harder gaat rijden of remt?

Erik van Munster reageerde op maandag 27 nov 2023 om 17:03
Klopt, je kunt de formule s = 0,5*a*t^2 gebruiken voor het berekenen van de afstand. Maar inderdaad alléén als de begin- of de eindsnelheid 0 m/s is.

De formule hoort niet bij de officiele HAVO/VWO eindexamenstof dus je hoeft het niet perse te gebruiken. Vaak kun je ook op een andere manier de afstand uitrekenen.


Op zondag 8 mrt 2020 om 14:41 is de volgende vraag gesteld
Beste Erik,

Je hebt bij opgave 2, formule van s=1/2.g.t^2 gebruikt. Je hebt eerder aangegeven dat je dit mag gebruiken, alleen als de beginsnelheid nul is. De beginsnelheid hierbij was 12 m/s^2.
Heb ik het verkeerd begrepen?

Graag hoor ik het van je.

Erik van Munster reageerde op zondag 8 mrt 2020 om 17:11
Je mag deze formule gebruiken als de begin-óf de eindsnelheid nul is. Hier is de eindsnelheid nul vandaar.


Op zaterdag 21 dec 2019 om 12:48 is de volgende vraag gesteld
wat betekent wrijving en wat wordt er mee bedoeld in een opdracht en wat is het effect daarvan in een opdracht ??

Erik van Munster reageerde op zaterdag 21 dec 2019 om 15:44
Wrijving is een kracht die beweging tegenwerkt. Bij een vallend voorwerp is er bijvoorbeeld wrijving van de lucht. Hierdoor is een val in de praktijk nooit precies een versnelde beweging met 9,81 m/s^2.

(Er zijn is ook een videoles over wrijvingskracht)


Op zaterdag 7 dec 2019 om 08:31 is de volgende vraag gesteld
Is het zo dat als de afstand waarover een voorwerp valt de tijd dan ook verdubbelt?
dus stel je heb een flat en iemand woont op 4 m hoog en die gooit iets naar beneden met een a - 9.81 dan is kun je t uitrekenen. Maar stel de buurman die op 8 m hoog woont gooit ook wat naar beneden, wordt de tijd dan verdubbelt? of is de tijd dan iets meer als het dubbele omdat er ook luchtwrijving is?

Erik van Munster reageerde op zaterdag 7 dec 2019 om 11:59
Nee het is niet zo dat de tijd dan ook verdubbelt. Dat zou namelijk alleen zo zijn als de valsnelheid constant is en dat is niet zo: de valversnelling (en niet de snelheid) is constant.

Als je van 8 meter hoogte iets gooit wordt de laatste 4 m met een grotere snelheid afgelegd dan iemand die iets vanaf 4 meter gooit. De valtijd vanaf 8 m is dus veel korter dan 2 keer de valtijd vanaf 4 m.

(Dit is nog zonder dat je rekening houdt met luchtwrijving.)

Op zaterdag 7 dec 2019 om 13:40 is de volgende reactie gegeven
En als je wel rekening houd met de luchtwrijving? dan wordt het toch wel meer als twee keer? want dan versneld het voorwerp op een gegeven moment niet meer... of niet?

Erik van Munster reageerde op zaterdag 7 dec 2019 om 21:50
Dat klopt. Na een tijdje zal (door luchtwrijving) de snelheid niet meer toenemen en constant blijven. Maar dit is pas bij hele hoge snelheden en dus vanaf heel grote hoogtes. Bij een val van 8 m en van 4 m zul je hier nog niet veel van merken.


Op zondag 6 okt 2019 om 12:06 is de volgende vraag gesteld
Beste meneer, in mn boek staat de volgende opgave..

een stalen kogel valt van 60m hoogte en treft enige tijd de grond.
a. bereken de tijd die de val duurt?

s=0,5.a.t2
t=wortel (60/0,5.9,81) 34,3 seconden,, maar volgens het boek is het antwoord 3,4 seconde, wat doe ik hier fout?

Op zondag 6 okt 2019 om 12:10 is de volgende reactie gegeven
Ik zie al wat ik fout doe,, ben de haakjes vergeten.... sorry


Op vrijdag 30 aug 2019 om 18:56 is de volgende vraag gesteld
Bij de eerste vb van 150meter.. 150=0.5.g.t2.. angtwoordT=5,53s Hoe komt u eigenlijk erbij? zou u svp stap voor stap de berekening kunnen opschrijven>

Erik van Munster reageerde op vrijdag 30 aug 2019 om 20:04
Stap voor stap:

150 = 0,5 * g * t^2

Als je allebei de kanten door 0,5*g deelt wordt dit

150 / (0,5*g) = t^2

150 / (0,5*9,81) = t^2

150 / 4,905 = t^2

30,581 = t^2

Je weet dan dan t kwadraat 30,581 is. Dus t is dan de wortel daarvan:

t = wortel (30,581)

t = 5,53 s

Op vrijdag 30 aug 2019 om 20:10 is de volgende reactie gegeven
Super dankkwel!


Op maandag 22 apr 2019 om 15:59 is de volgende vraag gesteld
Beste Erik,

Wanneer is het de bedoeling dat je werkt met de afgelegde weg en wanneer is het de bedoeling dat je werkt met verplaatsing. Er zijn namelijk momenten dat deze twee niet overeenkomen, hoe bepaal je de snelheid dan?

Groetjes,
Clara

Erik van Munster reageerde op maandag 22 apr 2019 om 17:01
Meestal zijn ze hetzelfde behalve als iets omkeert tijdens een beweging. Meestal is dan wel uit de opgave zelf duidelijk hoe je de afgelegde weg of de verplaatsing bepaald.


Op maandag 4 mrt 2019 om 17:50 is de volgende vraag gesteld
Ik had een vraagje over de volgende opgave:

Bij de eerste hulp worden twee patiënten binnengebracht die van een steiger naar
beneden zijn gevallen. De ene is van een hoogte van 3 m naar beneden gevallen, de
tweede van een hoogte van 6 m. Met een hoeveel keer zo grote snelheid heeft de
tweede patiënt de grond geraakt?
a. minder dan 2 keer zo groot
b. 2 keer zo groot
c. meer dan 2 keer zo groot

Zou je deze opgave ook kunnen beantwoorden met de formule Ekin = Ez?
Want als ik dat doe, krijg ik een andere snelheid dan dat ik het met de formules s=1/2at^2 en s=v x t.
En als het niet met de formule Ekin=Ez mag, waarom niet?

Erik van Munster reageerde op dinsdag 5 mrt 2019 om 09:59
Stel de hoogte is h. Als je Ekin=Ez doet vind je dan

0,5*m*v^2 = m*g*h

v^2 = 2*g*h

v = wortel (2*g*h)

Als je het met s=1/2at^2 uitrekent vul je voor s de hoogte h in en voor a de valversnelling g en wordt dit

h = 0,5*g*t^2

De valtijd is dan

t = wortel (2*h/g)

s=v*t geldt bij een constante snelheid. Dit is een versnelling je gebruikt dus v = g*t om de eindsnelheid te berekenen. Als je bovenstaande valtijd invult vindt je

v = g * wortel (2*h/g)

v = wortel (g^2 * 2 * h / g)

v = wortel (2 * g * h)

Kortom (uiteraard) precies hetzelfde resultaat als met de energie.

Nu over de opgave: de vraag is hoe groot de snelheid wordt als de hoogte 2x zo groot wordt. Aan de formules zie je dan de snelheid dan wortel(2) keer zo groot wordt. Dit is 1,415... (kleiner dan 2 dus).


Op maandag 8 okt 2018 om 15:44 is de volgende vraag gesteld
Bij test jezelf hierboven staat dat een voorwerp van 1 kg even snel naar beneden valt als een voorwerp van 2.5 kg. Waarom valt een steen dan sneller dan een veer?

Erik van Munster reageerde op maandag 8 okt 2018 om 16:28
Dat heeft te maken met de luchtwrijving. Bij een steen of een kogel of iets anders zwaars mag je de luchtwrijving verwaarlozen omdat deze heel klein is ten opzichte van de zwaartekracht die er op werkt. Maar bij een veertje is dit niet zo.

Kortom: Dat alle voorwerpen even snel vallen geldt dus alleen als je de luchtwrijving verwaarloost.


Op woensdag 11 jul 2018 om 15:50 is de volgende vraag gesteld
U heeft bij de eerste voorbeeld gezegd dat deze formule s=0.5gt^2 niet wordt gebruikt als de beginsnelheid niet nul is, en bij de tweede voorbeeld heeft u het gebruikt terwijl de beginsnelheid 12 m/s is
Kunt u dat uitleggen? Alvast bedankt!

Erik van Munster reageerde op woensdag 11 jul 2018 om 18:59
Ik had hier eigenlijk moeten zeggen dat s=0,5*g*t^2 alleen gebruikt wordt als de beginsnelheid óf de eindsnelheid 0 m/s is. Bij het tweede voorbeeld is het de eindsnelheid die nul is, namelijk op het hoogste punt. Vandaar dat je de formule hier gewoon mag gebruiken.

Op woensdag 11 jul 2018 om 19:24 is de volgende reactie gegeven
Is goed! Bedankt!


Op dinsdag 22 mei 2018 om 19:29 is de volgende vraag gesteld
Voorbeeldopgave 1: is opgelost m.b.v. van de primitieve (c=0) van v=g*t waarbij g een constante is, ofwel v=9,81*t -primitiveren-> s=9,81*0.5*t^2. Dit zou je ook bij benadering met een (v,t)-diagram bepalen met de oppervlakte onder het grafiek. Maar de grap hier is dat de oppervlakte is gegeven en t gezocht is.

Voorbeeldopgave 2: m.b.v. behoudswetten Ez=Ek, want als de bal zich op de hoogste punt bevindt, dan is Ek=0 (de bal heeft dan geen snelheid). -> 0.5mv^2=mgh -> h=0.5v^2/g

Mijn vraag is: kan voorbeeldopgave 1 ook met behulp van behoudswetten opgelost worden?

Erik van Munster reageerde op dinsdag 22 mei 2018 om 20:54
Voorbeeldopgave 2 kan inderdaad ook prima met de wet van behoud van energie. (Is niet het onderwerp van deze specifieke videoles dus daarom gaat het er hier niet over)

Over voorbeeldopgave 1. s = 9,81*0,5*t^2 zou je ook kunnen afleiden aan de hand van de gemiddelde snelheid. Aan het begin van de val is de snelheid 0 m/s, aan het eind is de snelheid 9,81*t. De gemiddelde snelheid (vgem) is het gemiddelde van 0 en 9,81*t. Dit is 0,5*9,81*t. De afgelegde weg in tijdsduur t kun je dan uitrekenen met s = vgem*t. Invullen geeft

s = 0,5*9,81*t^2

Dit soort opgaven helaas niet met de wet van behoud van energie. In de vergelijkingen voor de verschillende energiesoorten zit geen t.

Op dinsdag 22 mei 2018 om 21:16 is de volgende reactie gegeven
Duidelijk. Ik ben op het idee gekomen omdat Ek=0.5mv^2=Ek=0.5m(v/t)^2 maar inderdaad in Ez zit geen t en dat maakt een oplossing middels de wet van behoud van energie in mijn ogen ook onmogelijk. Dank voor de alternatieve oplossing met vgem.

Op dinsdag 22 mei 2018 om 21:17 is de volgende reactie gegeven
*Ek=0.5mv^2=Ek=0.5m(s/t)^2

Erik van Munster reageerde op woensdag 23 mei 2018 om 08:32
Je moet wel even oppassen met het vervangen van v door s/t. Het is hier namelijk niet hetzelfde. Als je Ez aan Ek gelijk stelt is v de eindsnelheid waarmee de grond geraakt wordt. Als je v=s/t gebruikt (de afstand gedeeld door de valtijd) bereken je de gemiddelde snelheid tijdens het vallen en niet de eindsnelheid.

Op woensdag 23 mei 2018 om 09:36 is de volgende reactie gegeven
Dank voor de correctie!


Op zaterdag 11 nov 2017 om 14:19 is de volgende vraag gesteld
In de eerste opgave bij dit filmpje, als u de formule 150=1/2 . 9,81 . t^2 gebruikt. Dan komt u vervolgens op t^2 = 30,58 s uit. Wat heeft u dan gedaan> heeft u die 150 opgeteld bij 1/2 . 9.81 ?(want als ik 1/2 . 9,81 + 150 invoer in mijn rekenmachine kom ik uit op 154,905) Ik snap niet zo goed wat er fout gaat kunt u mij misschien uitleggen wat u precies heeft gedaan om aan t^2 = 30,58 s te komen?

Erik van Munster reageerde op zaterdag 11 nov 2017 om 15:22
Heeft eigenlijk meer met wiskunde te maken met natuurkunde. Je kunt het op verschillende manieren doen. Ik zal het je stapje voor stapje laten zien:

150 = 1/2 * 9,81 * t^2

Eerste deel je beide kant door 1/2. Aan de rechterkant valt het dan weg en aan de linkerkant komt het onder de deelstreep te staan.

150 / (1/2) = 9,81* t^2

Delen door een half is hetzelfde als vermenigvuldigen met 2 dus

300 = 9,81*t^2

Daarna deel je beide kanten door 9,81. Aan de rechterkant valt het dan weg en aan de linkerkant komt het onder de deelstreep te staan.

300 / 9,81 = t^2

30,58 = t^2

zo dus...


Op zaterdag 7 okt 2017 om 18:32 is de volgende vraag gesteld
Bij opgave 1B gebruikt u de formule v = a*t.
Maar de formule v = s / t zou toch ook eigenlijk op dezelfde uitkomst moeten lijden?
Want de tijd weten we, dat is 5,53 seconden en S weten we van de vorige opgave en dat was 150m.
Wanneer ik s / t invul kom ik op 150/5,53 = 27.12 m/s uit.

Maar bij de andere formule v=a*t komt 9,81*5,53= 54,25m/s uit.

Ik hoor graag waardoor het komt dat we niet op dezelfde uitkomst komen.

Erik van Munster reageerde op zaterdag 7 okt 2017 om 20:47
Dag Mohanad,

De formule v=s*t hoort bij een eenparige beweging (met een constante snelheid) en kun je dus hier niet zomaar toepassen. Vallen is namelijk geen eenparige beweging want de snelheid is niet constant.

Als je tóch de formule gebruikt bereken je met v de gemiddelde snelheid tijdens het vallen en niet de eindsnelheid. Vandaar dat je op wat anders uitkomt.

(In dit geval is de gemiddelde snelheid precies de helft van de eindsnelheid omdat de beginsnelheid nul is. Vandaar dat als je jouw antwoord keer twee doet je toch weer op de goede snelheid uitkomt).


Op dinsdag 26 sep 2017 om 22:15 is de volgende vraag gesteld
In het laatste voorbeeld is er een beginsnelheid van 12 m/s.
Tevens is de beweging vertraagd, aangezien er omhoog gegooid wordt.
Waarom wordt dan niet de formule voor versnelde beweging met beginsnelheid gebruikt? (Binas tabel 35)
S=0.5 a t^2 + v (0)t
S=0.5•-9.81•1.223^2 + (12*1.233) = 7.46

Erik van Munster reageerde op dinsdag 26 sep 2017 om 22:35
Is ook prima om de formule voor versnelde beweging met beginsnelheid te gebruiken. Je komt dan ook op het goede antwoord uit. Officieel hoort deze formule niet bij het eindexamenprogramma dus je hoeft hem niet te kunnen gebruiken, vandaar dat ik het in de videoles niet gebruik.

Het lastige aan de formule voor versnelling met een beginsnelheid is dat je heel goed op moet letten of je positieve of negatieve beginsnelheid, versnelling en startpositie moet gebruiken en veel mensen vinden dit lastig maar jij doet het prima zo te zien dus gebruik gerust deze formule...

Op dinsdag 26 sep 2017 om 22:45 is de volgende reactie gegeven
Dat is fijn! Mijn antwoordt wijkt alleen iets af van dat van u, maar dat is niet erg?

Erik van Munster reageerde op dinsdag 26 sep 2017 om 22:54
Je zou op precies hetzelfde antwoord uit moeten komen. Volgens mij heb je in de formule per ongeluk t=1,233 i.p.v. 1,223 staan.


Op woensdag 5 apr 2017 om 16:24 is de volgende vraag gesteld
Op internet heb ik de volgende vraag gevonden:

In een hei-installatie valt een zwaar metalen heiblok van 2000 kg op een betonnen heipaal. Het
blok valt in een cilindervormige buis die de heischacht wordt genoemd. Het blok past precies in
de schacht. De valhoogte is 15 m, gerekend van de onderkant van het heiblok tot de bovenkant
van de heipaal.
7. Bereken de snelheid waarmee het blok op de paal komt. Verwaarloos hierbij de
wrijvingskrachten.

Volgens het antwoord model moet dit worden berekend met de wet van behoud van energie, Zwaarte energie aan het begin = kinetische energie op het eind.
Het antwoord dat hieruit volgt is 17 m/s

Ik heb het echter berekend door het volgende:
s = 1/2 . a . t^2
Hieruit volgt t = 1,75 s
Vervolgens heb ik met:
v = a . t = 9,81 . 1,75 = 17
de snelheid uitgerekend.
Aangezien dit hetzelfde antwoord is vroeg ik me af of dit ook goed

Erik van Munster reageerde op woensdag 5 apr 2017 om 19:54
Ja, hoor, is goed. Kan ook prima met de versnelling uitgerekend worden.


Op zaterdag 11 feb 2017 om 19:54 is de volgende vraag gesteld
Beste Erik,
Bij het berekenen van de maximale hoogte van de bal in voorbeeldopgave 2 gebruikt u de formule s = 1/2 x g x t^2 met daarin g = 9,81. Dit terwijl de bal met een snelheid van 12 m/s omhoog gaat en dus juist een gemiddelde snelheid heeft van (12 + 0) / 2 = 6 m/s. Moet je daarom niet juist s = 0,5 x a x t^2 gebruiken met a = 12? (Hierdoor zou je uitkomen op 8,97 m i.p.v. 7,34 m.)
Alvast bedankt.

Op zaterdag 11 feb 2017 om 20:02 is de volgende reactie gegeven
Ah, ik zie al waar ik de fout in ga. Ik gebruikte per ongeluk de snelheid in plaats van de versnelling hiervoor. Als je 12 m/s wilt gebruiken moet je: s = 1/2 x 12 x t doen i.p.v. s = 1/2 x 9,81 x t^2, hierbij kom je beide keren op hetzelfde antwoord uit. Aangezien de versnelling keer de tijd gelijk staat aan de snelheid (a = dv / dt).


Op vrijdag 27 jan 2017 om 13:18 is de volgende vraag gesteld
Beste Erik
Ik heb een vraag over vallen icm een tikkenteller dit is een po opdracht.
We hebben een tikkenteller strook gemaakt van een vallende massa.
We moeten zonder te weten hoe zwaar deze massa is aan de hand van de tikkenteller strook de versnelling oftewel zwaartekracht controleren en of deze wel 9,81 m/s2 is.
De tikken teller is 100 Hz dus een stip per 0.01 sec. hiervan nemen we de afstand en bereken de snelheid dmv v=x.t uiteindelijk zetten we deze in een x/t grafiek en zien een curve naar boven.
maar hoe berekenen we nu de valversnelling?
Alvast bedankt voor uw hulp

Erik van Munster reageerde op vrijdag 27 jan 2017 om 13:58
Als je het strookje eenmaal hebt en de stipjes al hebt opgemeten is het niet zo moeilijk meer. Je kunt namelijk steeds de snelheid tussen twee stipje bepalen met v = afstand/tijd. Je moet uiteindelijk drie dingen bepalen.

de snelheid in het begin (vbegin)
de snelheid aan het eind (veind)
de tijd daartussen (t)

Begin en eind kun je zelf kiezen maar hoe verder uit elkaar hoe beter je. Je kunt daarna de versnelling uitrekenen met

a = (veind-vbegin) / t

Hoe dichter je in de buurt zit van 9,81 ms^2 hoe beter.
(Massa maakt als het goed is niet uit)

Hoop dat je hier iets verder mee komt...


Op woensdag 11 jan 2017 om 15:35 is de volgende vraag gesteld
Beste Erik,

Ik snap het vallen niet helemaal. Als een voorwerp nou valt, zorgt de massa van het voorwerp er dan voor hoe sterk de zwaartekracht (g=9,81) is, of is de zwaartekracht en dus de valversnelling altijd 9,81 m/s2? En wat als je wel luchtweerstand hebt?
Ik hoop dat u mij nog kunt helpen, want morgen moet ik een goed cijfer halen!

Erik van Munster reageerde op woensdag 11 jan 2017 om 20:05
Allebei is waar:

1) De massa van een voorwerp bepaalt de zwaartekracht.
2) De valversnelling is altijd 9,81 ms^-2.

Een voorbeeld:
Een voorwerp van 5,0 kg ondervindt een zwaartekracht van 5,0*9,81 = 49,05 N.
Als het voorwerp valt zorgt deze zwaartekracht ervoor dat het voorwerp naar beneden versneld. Voor de grootte van de versnelling geldt de formule F=m*a. De versnelling is dus gelijk aan a = F/m oftewel: De zwaartekracht gedeeld door de massa. Voor de massa van 5,0 kg wordt de versnelling dan dus a = 49,05 / 5,0 = 9,81 ms^-2.

Hoop dat je hier iets verder mee komt. Succes morgen...


Op zondag 20 nov 2016 om 18:17 is de volgende vraag gesteld
Hallo Erik,

Hoe heeft u bij opgave 1, t kwadraat er uit gehaald?
Alvast bedankt!

Erik van Munster reageerde op zondag 20 nov 2016 om 20:43
Dag Benthe,

Uit 150 = 1/2 * 9,81 * t^2 volgt

t^2 = 30,58

Een kwadraat kun je weghalen door de wortel te nemen. wortel(t^2) is namelijk t. Als je van de vergelijking hierboven aan allebei de kanten de wortel neemt krijg je

t = wortel (30,58)

t = 5,5299186...

Afgerond is dit 5,53 s


Op maandag 12 sep 2016 om 12:21 is de volgende vraag gesteld
hoi Erik,

Voor het afronden van het eind antwoord in voorbeeld opgave 2, moet je op net zoveel significante cijfers afronden als die gegeven worden in de opgave (12 m/s)? Of moet je op het kleinste aantal significante cijfers afronden die je hebt gebruikt in de formule? Aan het einde van vraag 2 zegt u dat omdat in de vraag het getal 12 gebruikt wordt, dat het eind antwoord ook op 2 significante cijfers afgerond moet worden. Worden er ook punten afgetrokken in het voortentamen CCVN als ik niet goed afrond?

Alvast hartelijk dank!

Erik van Munster reageerde op maandag 12 sep 2016 om 13:33
Dag Puk,

Je moet je eindantwoord altijd afronden op het kleinst aantal significante cijfers van de gegevens die je gebruikt bij de berekening.

Als je bijvoorbeeld iets uitrekent met de getallen 82, 3,40 en 0,0513 dan rond je je eindantwoord af op twee significante cijfers omdat 82 twee significante cijfers heeft (en de andere getallen hebben er drie en dat is meer).

Op het officiele eindexamen kost het ook punten als je vergeet af te ronden. Maar: Je mag er een cijfer naast zitten. Als je bijvoorbeeld op 1 of 3 significant cijfer zou afronden i.p.v. 2 dan zou je dit geen punten kosten.

Kortom: Je moet er wel aan denken maar de regels zijn niet superstreng.

Op maandag 12 sep 2016 om 13:37 is de volgende reactie gegeven
oke! duidelik.

bedankt voor de snelle reactie.

Op maandag 12 sep 2016 om 13:38 is de volgende reactie gegeven
*duidelijk


Op zondag 22 mei 2016 om 09:20 is de volgende vraag gesteld
Hallo,
ik moet een verslag schrijven over onderzoek over vallende kegels. Mijn onderzoeksvraag is 'Wat is het verband bij een vallende kegel tussen de massa van de kegel en de eindsnelheid?'. In mijn verslag moet ik ook een theoretische achtergrond zetten, maar ik weet niet zo goed wat ik daarin moet zetten. Kunt u mij helpen?

Erik van Munster reageerde op zondag 22 mei 2016 om 22:24
Als er geen luchtwrijving zou zijn zou de eindsnelheid alleen van de hoogte afhangen en de massa niks uitmaken: Alle massa's valt met dezelfde versnelling.

Als je wel rekening houdt met luchtwrijving zal de vallende kegel op een gegeven moment een vaste snelheid krijgen die ook de eindsnelheid is. Bij deze snelheid geldt dan de zwaartekracht gelijk is aan de luchtwrijving:

Fz = Fw,l

uitgeschreven

m * g = 0,5 * cw *A * rho *v^2

Als je aanneemt dat g, cw, rho en A allemaal constant zijn zie je dat

m = constante * v^2

of andersom

v = constante * wortel (m)

Een wortelverband dus. Een twee keer zo grote massa geeft een wortel(2) keer zo grote eindsnelheid.

Hoop dat je hier iets verder mee komt...

PS Als je meer wil weten over luchtwrijving kun je de videoles luchtwrijving nog eens bekijken.


Op donderdag 5 mei 2016 om 14:28 is de volgende vraag gesteld
Nog een vraag :) waarom moet bij vraag 2 bij de toelichting het antwoordt "gelijktijdig" zijn? Want een voorwerp met een grotere massa wordt door de zwaartekracht toch harder naar beneden getrokken dan een voorwerp met een kleinere massa?

Erik van Munster reageerde op donderdag 5 mei 2016 om 14:41
Ja, klopt een voorwerp met een grotere massa ondervindt een grotere zwaartekracht. Maar een voorwerp met een grote massa is ook lastiger in beweging te krijgen. De versnelling is bij een grotere massa dus minder groot bij een lichtere massa.

Deze twee effecten heffen elkaar precies op vandaar dat zware en lichte voorwerpen even snel vallen.

Op donderdag 5 mei 2016 om 15:22 is de volgende reactie gegeven
oke heel erg bedankt voor uw snelle reactie, ik snap het nu,dankuwel


Op donderdag 5 mei 2016 om 14:23 is de volgende vraag gesteld
Waarom kun je bij voorbeeldopgave 2 de formule s=v.t niet gebruiken? komt dit omdat je bij een versnelde beweging altijd de formule s=1/2 . 9,81 . t2 moet gebruiken? of heeft dit een andere reden?

Erik van Munster reageerde op donderdag 5 mei 2016 om 14:37
Dag Marleen,

De formule s=v*t gebruik je bij een eenparige beweging (met constante snelheid) en vallen is niet eenparig maar eenparig versneld, vandaar dat je s = 0,5*a*t^2 gebruikt.


Op dinsdag 5 apr 2016 om 20:18 is de volgende vraag gesteld
wat voor soort verschil is er in het berekenen van een val en een vrije val

Erik van Munster reageerde op dinsdag 5 apr 2016 om 20:33
Met 'vrije val' wordt een val bedoeld waarbij geen wrijvingskracht is. Valtijd en snelheid kun je uitrekenen met de versnelling ( 9,81 m/s^2).

Als er in een opgave niet bij staat dat het een vrije val is moet je dus even oppassen of er wrijvingskracht is waarmee je rekening moet houden. Meestal kun je uit de opgave wel opmaken of er wrijvingskracht is of niet.


Op dinsdag 1 mrt 2016 om 08:28 is de volgende vraag gesteld
Hallo,
Waarom geldt de formule s= 0,5at^2 alleen als de beginsnelheid of eindesnelheid 0 is bij een 1-parige versnelde /vertraagde beweging ?

Erik van Munster reageerde op dinsdag 1 mrt 2016 om 10:22
Omdat je er in dat geval rekening mee moet houden hoe groot deze beginsnelheid is. Je gebruikt, als de beginsnelheid of eindsnelheid geen nul is, deze formule:

s = v0*t + 0,5*a*t^2

In deze formule is v0 de beginsnelheid.

Een andere manier is om, als je de beginsnelheid en de eindsnelheid en de tijdsduur weer, het gemiddelde van de twee te nemen. Je hebt dan de gemiddelde snelheid en hiermee kun je ook de afgelegde afstand uitrekenen.

(Overigens hoe je de formule hierboven niet de kennen. Alleen de versnelde beweging met begin- of eindsnelheid 0 hoort bij de officiele landelijke examenstof)

Op donderdag 3 mrt 2016 om 13:17 is de volgende reactie gegeven
Hallo E, dus als de snelheid niet 0 is dan tel je de afstand die je dan aflegt op bij de weg die je bij de versnelling aflegt?

Erik van Munster reageerde op donderdag 3 mrt 2016 om 13:23
Klopt. Je telt de afstand die je bij constante snelheid zonder versnelling zou afleggen op bij de afstand die je met versnelling zou afleggen.


Op zaterdag 13 feb 2016 om 17:36 is de volgende vraag gesteld
Hoi,
ik had een vraagje over opgave 1a. waarom kunnen we niet gewoon de formule s=v x t gebruiken aangezien we s en v hebben
150= 9,81 x t
=150 : 9,81

Erik van Munster reageerde op zaterdag 13 feb 2016 om 21:05
We kunnen hier niet de formule s=v x t gebruiken omdat deze alleen geldt bij een constante snelheid en iets dan valt heeft geen constante snelheid: De snelheid wordt steeds groter. Zou wel makkelijk zijn als alles met dezelfde snelheid valt, maar helaas: vallen is een eenparig versnelde beweging.

9,81 is niet de snelheid maar de toename van de snelheid: De snelheid neemt toe met 9,81 m/s per seconde. In de eerste seconde bereikt het vallende voorwerp een snelheid van 9,81 m/s in de tweede seconde 19,62 m/s etc...

De formule die bij een eenparige versnelde beweging hoort is

s = 1/2 * a * t^2

Vandaar...

(Zie ook de videoles "Versnelde Beweging")

Op zaterdag 13 feb 2016 om 21:33 is de volgende reactie gegeven
Bedankt, ik snap nu hoe het berekend moet worden :).


Op vrijdag 25 dec 2015 om 15:13 is de volgende vraag gesteld
Hoi,

ik had een vraag over opgave 1. 1a Was voor mij helemaal duidelijk met de formule s = œa x t2. Maar in 1b dacht ik dat de formule v = s ÷ t nodig was aangezien s al gegeven was en in 1a t berekend is. Dit was dus onjuist en de formule v = a x t werd gebruikt. Waarom is mijn redenering fout en waarom wordt de formule v = a x t juist wél gebruikt?

Groetjes

Erik van Munster reageerde op vrijdag 25 dec 2015 om 18:21
Dag Maurits,

Je kunt ook de formule v = s/t gebruiken alleen is de snelheid die je hiermee berekent de gemiddelde snelheid en niet de eindsnelheid. Je komt dan op

150 / 5,53 = 27,12 m/s

Maar de vraag is hier de eindsnelheid en niet de gemiddelde snelheid. Bij een eenparig versnelde beweging is de gemiddelde snelheid het gemiddelde tussen de beginsnelheid en de eindsnelheid. Dit betekent hier, omdat de beginsnelheid 0 m/s is, dat de gemiddelde snelheid de helft van de eindsnelheid is. De eindsnelheid is dus het dubbele van de gemiddelde snelheid die we net betekend hebben. Je komt dan op 54,2 m/s als eindsnelheid.

Kortom: Je kunt in plaats van v=a*t ook prima v=s/t gebruiken maar je moet wel even oppassen of je de gemiddelde snelheid of de eindsnelheid wil weten.


Op woensdag 6 mei 2015 om 10:41 is de volgende vraag gesteld
Hoi,

vroeg me af wat het antwoord was van het sommetje van de 10 meter hoge toren?

Groetjes

Erik van Munster reageerde op woensdag 6 mei 2015 om 11:05
(De vraag was 'Een steen wordt van een 10,0 m hoge toren weggeworpen met een snelheid van 33,6 m/s.
Met welke snelheid bereikt hij de grond? (Geen wrijving).
hoe los ik zo een som dan op. alvast bedankt)

Ik zal je op weg helpen:

Bovenin geldt Eboven = Ekin,boven + Ezwaarte
Onderin Ebeneden = Ekin,beneden

Je stelt ze aan elkaar gelijk en vindt dan

Ekin,beneden = E kin,boven + Ezwaarte

m, h, vboven haal je uit de vraag, vbeneden kun je dan uitrekenen.

Op donderdag 7 mei 2015 om 17:32 is de volgende reactie gegeven
Bedankt voor de reactie. Had het sommetje al gemaakt, vroeg me af of het antwoord goed was. Kwam uit ongeveer 36,4 m/s. Klopt dit?

Groetjes

Erik van Munster reageerde op donderdag 7 mei 2015 om 19:57
Ik vul even m in voor de massa:

Ekin,boven = 0,5*m*(33,6)^2 = 564,48*m J
Ezwaarte = m*9,81*10 = 98,1*m J

Bij elkaar 662,58 m J

Ekin,beneden = 0,5*m*v^2 = 662,58*m J

Dus v = wortel (662,58 / 0,5) = 36,4027 m/s

Afgerond 36,4 m/s. Klopt dus. Prima!


Op woensdag 26 nov 2014 om 16:20 is de volgende vraag gesteld
Hey,

Ik heb een vraag over de formule bij het 2e voorbeeld. Je berekent hier hoe hoog de bal wordt gegooid. Eerst bereken je wanneer de bal niet meer omhoog gaat. Bij de kracht waarmee de bal omhoog gaat wordt ook rekening gehouden met de zwaartekracht die ook werkt op het voorwerp. Tot zo ver snap ik het. Klopt het dat de formule die hierbij hoort t=v/a is?

Dan ga je berekenen hoe hoog het voorwerp dan komt. Daar raak ik de weg kwijt. Er wordt namelijk met een versnelling van 9,81 gerekend, hetzelfde als de zwaartekracht. Waarom wordt daarmee gerekend als het voorwerp omhoog wordt gegooid en dus nog niet valt?

Groetjes

Op woensdag 26 nov 2014 om 16:28 is de volgende reactie gegeven
* t=v/g ipv t=v/a ?

Erik van Munster reageerde op woensdag 26 nov 2014 om 16:38
Dag Astrid,

Je eerste vraag: formule klopt:

t=v/a

Hierbij is

t= tijd tot het hoogste punt bereikt wordt (s)
v= de beginsnelheid (m/s)
a = versnelling (= 9,81 m/s^2)

Je tweede vraag: De versnelling van 9,81 m/s^2 werkt op aarde ALTIJD op vrije (losgelaten) voorwerpen. Of ze nu al naar beneden gaan of nog naar boven bewegen. Welke kant je ook op beweegt de snelheid neemt elke seconde met 9,81 m/s per seconde toe in de richting van de aarde.

Bij naar boven bewegende voorwerpen wordt de (positieve) snelheid steeds kleiner. Bij naar beneden bewegende voorwerpen wordt de (negatieve) snelheid steeds groter.

Erik van Munster reageerde op woensdag 26 nov 2014 om 16:40
g en a betekenen bij vallen hetzelfde.

Op woensdag 26 nov 2014 om 17:22 is de volgende reactie gegeven
Dus ongeacht met welke snelheid je een voorwerp omhoog gooit, om de plaats te berekenen gebruik je (als in het voorwerp) de formule s=1/2gt²?

En gebruik je de snelheid waarmee je het voorwerp omhoog gooit alleen om de tijd te bepalen waarop de snelheid waarmee het voorwerp omhoog gaat 0 m/s is?

Op woensdag 26 nov 2014 om 17:23 is de volgende reactie gegeven
'als in het voorwerp' moet zijn 'als in het voorbeeld'

Erik van Munster reageerde op donderdag 27 nov 2014 om 10:42
s=1/2*at^2 gebruik je als je de afgelegde weg wilt uitrekenen.
Deze formule mag je gebruiken als:

1) Je zeker weet dat a constant is.
2) De begin- of eindsnelheid nul is.

In het geval van een omhoog gegooid voorwerp mag je de formule dus gebruiken om de afstand van de grond tot het hoogste punt uit te rekenen want a=g=9,81 (constant) en de eindsnelheid is 0 m/s. Ook kun je de formule gebruiken voor iets wat vanaf een bepaald punt vanuit stilstand naar beneden valt. Hierbij is de beginsnelheid namelijk nul.

De snelheid heb je in dit voorbeeld inderdaad alleen nodig om de tijd uit te rekenen tot het voorwerp het hoogste punt bereikt. Als je deze tijd eenmaal weet heb je de snelheid niet meer nodig voor het berekenen van de hoogte.

Op vrijdag 28 nov 2014 om 12:07 is de volgende reactie gegeven
Bedankt, ik snap nu hoe het berekend moet worden :).


Op woensdag 8 okt 2014 om 15:41 is de volgende vraag gesteld
Hallo Erik

Ik bereidt me voor op havo examen natuurkunde
Doe zelfstudie met boeken van Newton jou videolessen
En uitleg van leraar wiskunde
Gaat redelijk alleen ik heb van de opgaven geen uitwerking alleen soms een uitkomst
Van een vraag snap ik niet hoe ze op t antwoord komen :

Jaap staat op een hoge rots
Hij gooit een steen omhoog met snelheid 40 km per uur
De steen valt voor hem langs en plonst daarna in zee met een snelheid van 80 km /uur
Hoe hoog is de rots?

Mag je voor tijd omhoog t=v\a gebruiken met a 9,81 ?
Hoe bereken je de afstand omhoog?
Gr
Ineke

Erik van Munster reageerde op woensdag 8 okt 2014 om 22:28
Nadat de steen het hoogste punt heeft bereikt, valt hij weer langs jaap naar beneden met dezelfde snelheid als waarmee hij naar boven werd gegooid:40 km/h. Hij valt op de grond met 80 km/h. De snelheid is toegenomen met 40 km/h = 11.111 m/s. Met t=v/a = 11,111/9.81 kun je de tijd berekenen.

De gemiddelde snelheid tijdens het vallen is (40+80)/2=60km/h = 16.667 m/s. Als je eenmaal de tijd en de gemiddelde snelheid weet is de afstand niet meer zo moeilijk, toch...

Op zaterdag 11 okt 2014 om 14:38 is de volgende reactie gegeven
Afstand is dan V gem .t 16,667.1,1325=18,87m.
Volgens mijn boek is t 68 m
Wat ik niet begrijp is waarom je hier niet s=1/2.a.t^2 gebruikt ?
Of
S=Vbegin.t +1/2.a.t^2 ?

Erik van Munster reageerde op zaterdag 11 okt 2014 om 21:10
Je kunt inderdaad ook S=Vbegin*t + 1/2*a*t^2 gebruiken. Je komt dan met Vbegin=1.111, a=9,91 en t=1,1325 ook op 18,87 uit. Volgens mij doe je het goed dus. 18,87 m is de hoogte van de rots.

Het hoogste punt wat de steen bereikt heeft kun je ook uitrekenen:

De steen komt neer met 80 km/h. Dit is 22.222 m/s. Als je met t=v/a gaat terug rekenen wanneer de steen op het hoogste punt was, kom je op 2,265 seconden. Vervolgens kun je met s=0.5*a*t^2 uitrekenen hoe groot de afstand tussen het hoogste punt en de grond is. Je komt dan op 25.17 m

Ik snap eerlijk gezegd niet hoe ze precies aan 68 m komen. Staan er nog andere gegevens in de vraag? Is er wrijving waar je rekening mee moet houden? Of is g niet gelijk aan 9,81 m/s2. Bedoelen ze met afstand misschien niet de hoogte van de rost boven de zee?

Op zondag 12 okt 2014 om 09:28 is de volgende reactie gegeven
Ik heb de vraag letterlijk overgenomem
Het probleem met Newton 4 is dat er geen uitwerkingen te verkrijgen zijn (alleen voor docenten verbonden aan voorgezet onderwijs)


Op maandag 2 jun 2014 om 17:20 is de volgende vraag gesteld
Wat als er in de vraag wel rekening wordt gehouden met de wrijvingskracht? Hoe verwerk je dat in je eindantwoord?

Erik van Munster reageerde op maandag 2 jun 2014 om 17:56
De grootte van de wrijvingskracht hangt van veel dingen af: De snelheid, het oppervlak van het voorwerp, de vorm van het voorwerp en de luchtdruk. Zelfs als je dit allemaal weet is het te ingewikkeld om in één formule te kunnen samenvatten. De wrijving verandert namelijk tijdens het vallen.

Voor meer informatie: zie de videoles "luchtwrijving"


Op woensdag 6 nov 2013 om 17:52 is de volgende vraag gesteld
stel de beginsnelheid is niet nul , hoe kan ik dan uitrekenen wat eindsnelheid is, want als de beginsnelheid niet 0 is , mag je de formule s=0.5*a*t^2 niet toepassen toch? ik moest bijv deze som maken ''Een steen wordt van een 10,0 m hoge toren weggeworpen met een snelheid van 33,6 m/s.
Met welke snelheid bereikt hij de grond? (Geen wrijving).
hoe los ik zo een som dan op. alvast bedankt

Erik van Munster reageerde op donderdag 7 nov 2013 om 15:01
Je kunt dit bv met energie doen: bovenin heeft de steen een kinetische energie van 0.5*m*v^2. Als de steen op de grond is is de kinetische toegenomen met de zwaarteenergie: E= mgh. Uit de toegenomen kinetische energie kun je dan weer de snelheid uitrekenen. Als je het op een andere manier dan met energie wilt uitrekenen moet je eerst even kijken of de steen omhoog, omlaag of horizontaal wordt gegooid. Zomaar s= 0.5*a*t^2 gebruiken kan hier inderdaad niet.


Op dinsdag 23 jul 2013 om 01:11 is de volgende vraag gesteld
is het vwo-stof om valversnelling in combinatie met luchtwrijving te kennen? of krijg je dat niet?

Erik van Munster reageerde op dinsdag 23 jul 2013 om 18:14
Ja, dat hoort er ook bij. In dit geval is de versnelling niet eenparig versneld en kun je dus ook de formule niet gebruiken. Je moet dan kijken naar de krachten of de energie (zie ook vorige vraag). Twee voorbeelden van eindexamenopgaven over vallen met wrijving:

Valtoren (2008-2, VWO1, opg 2)
Parachute (2002-1, VWO1, opg 1)


Op maandag 17 jun 2013 om 13:49 is de volgende vraag gesteld
Meneer is er ook een filmpje over : Bewegen MET wrijving ?

Erik van Munster reageerde op maandag 17 jun 2013 om 14:35
De videolessen "krachtsoorten" en "Wet van behoud van Energie" gaan onder andere over wrijvingskracht en beweging met wrijvingskracht.


Op dinsdag 7 mei 2013 om 23:02 is de volgende vraag gesteld
waarom heeft u bij de eerste voorbeeld v= a*t gedaan en niet Vgem=0,5*a*t?

Erik van Munster reageerde op woensdag 8 mei 2013 om 11:06
Omdat ik hier de snelheid waarmee hij op de grond terechtkomt wil weten. Dit is de eindsnelheid, niet de gemiddelde snelheid. De gemiddelde snelheid tijdens de va is inderdaad de helft van de eindsnelheid dus Vgem=0,5*a*t, omdat de beginsnelheid hier nul is.


Op dinsdag 9 apr 2013 om 17:23 is de volgende vraag gesteld
Ik snap niet waarom je bij een vallend voorwerp de formule v = a * t mag gebruiken maar in het filmpje van de eenparig versnelde beweging voor v de formule v = 0,5 a * t2 moet worden gebruikt? Waarin zit hem het verschil tussen de snelheid van een eenparig versnelde beweging en de valversnelling welke ook een eenparig versnelde beweging is?

Erik van Munster reageerde op dinsdag 9 apr 2013 om 21:52
Er zijn twee verschillende formules bij eenparige versnelde beweging en dus ook bij vallen:

s=0,5 a*t^2 (geeft de afgelegde weg)
v=a*t (geeft de snelheid)

De ene is voor de afstand de andere voor de snelheid. In het filmpje wordt de eerste formule gebruikt om uit te vinden hoe lang iets erover doet om te vallen (t). Hierna wordt deze tijd t gebruikt om de snelheid te berekenen met de tweede formule.


Op zondag 27 jan 2013 om 11:20 is de volgende vraag gesteld
Bij de berekening van de snelheid bij horizontale worp die een voorwerp op de grond heeft, snap ik niet waarom je alleen naar de snelheid in de y-richting kijkt. Alvast bedankt.

Erik van Munster reageerde op zondag 27 jan 2013 om 13:07
Hoi Eva,

Deze videoles (vallen) gaat alleen over het vallen zelf en niet over voorwerpen die daarnaast ook een horizontale snelheid hebben. Uiteraard wordt het dan anders en moet je niet alleen naar de y-richting kijken bij een horizontale worp. Over de horizontale worp zijn aparte videolessen waarin dit verder wordt uitgelegd: Deze staan onder het kopje "Worpen & Cirkelbeweging".

Op zondag 27 jan 2013 om 13:15 is de volgende reactie gegeven
Oké, bedankt ! Dan heb ik niet goed opgelet.


Op zondag 23 dec 2012 om 14:35 is de volgende vraag gesteld
ik snap van het filmpje niet helemaal bij voorbeeldopgave 2, hoe je van v en g opeens naar t kunt.

Erik van Munster reageerde op zondag 23 dec 2012 om 20:09
Als je iets naar boven gooit, neemt de beginsnelheid v iedere seconde af met 9,81 m/s. De tijd die het duurt voordat de snelheid nul is dan v/9,81. In formulevorm: v=a*t en ik wil t weten dus t=v/a (Omdat het hier over vallen gaat gebruik je het symbool g gebruiken in plaats van het symbool a)